en zonder poststempel.
1.5 . Aangenomen dat de inzending per post is geschied, is het beroepschrift in cassatie volgens art. 6:9, lid 2, Algemene wet bestuursrecht tijdig ingediend.
1.6 . Voor het overige is het beroep in cassatie in overeenstemming met de voorschriften ingesteld.
1.7 . Het beroep in cassatie steunt op een middel van cassatie.
1.8 . De belanghebbende heeft bij vertoogschrift in cassatie het middel bestreden.
2 . Korte beschrijving van de zaak (vennootschapsrechtelijk).
2.1 . De belanghebbende, X B.V., heeft reeds vóór haar oprichting onder de naam A B.V. i.o. activiteiten ontwikkeld.
2.2 . Zo verwierf zij door aankoop op 27 en 28 december 1979 voor ƒ 368.000,- 50 aandelen van ƒ 500,- nominaal in B B.V. (hierna te noemen B BV), zijnde 50 % van het geplaatste aandelenkapitaal van B BV.
2.3 . De oprichting van de belanghebbende onder de naam
A B.V. kwam op 23 mei 1980 tot stand. Haar geplaatste en gestorte kapitaal bestond uit 350 aandelen van ƒ 100,-. Haar enige aandeelhouder en directeur is C.
2.4 . Op 11 juni 1980 kocht B BV de resterende 50 % van haar geplaatste aandelen in van haar andere aandeelhouder, D.
2.5 . Vervolgens, maar nog in 1980, stortte de belanghebbende ƒ 10.000,- in B BV tegen uitgifte van 20 aandelen van ƒ 500,- nominaal.
2.6 . Op 31 december 1981 ruilde de belanghebbende 50 % van het aldus ontstane aandelenkapitaal, te weten 35 aandelen van ƒ 500,- nominaal, in B BV met E B.V. (hierna te noemen E) tegen 50 % van het aandelenkapitaal in F B.V. (hierna te noemen F) en een toegift van ƒ 850.000,-, zijnde het verschil tussen ƒ 1.050.000,- (50 % van de waarde van alle aandelen B BV) en ƒ 200.000,- (50 % van de waarde van alle aandelen F).
2.7 . Nog op 31 december 1981 werd G B.V. opgericht met een geplaatst kapitaal van 1000 aandelen van ƒ 1.000,- nominaal. De belanghebbende en E namen ieder voor 50 % deel in G B.V. Beide vennootschappen (de belanghebbende en E) voldeden aan haar stortingsverplichting door inbreng van haar aandelen in B en in F. Het verschil tussen de waarde van de ingebrachte aandelen, voor elk van beide berekend op ƒ 1.250.000,-, dus in totaal op ƒ 2.500.000,-, en de nominale waarde van de aandelen G B.V. werd als agio geboekt.
2.8 . Op 11 augustus 1982 werd de oorspronkelijke naam van de belanghebbende gewijzigd in de huidige.
2.9 . Begin september 1986 werd de naam van G B.V. gewijzigd in H B.V.
2.10 . Op 16 september 1986 werden H B.V., B BV en F failliet verklaard.
3 . Op 27 december 1988 werd het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten, werden de zojuist genoemde drie vennootschappen ontbonden en werden B en F vereffend. . Korte beschrijving van de zaak (fiscaalrechtelijk).
3.1 . In haar aangiften voor de vennootschapsbelasting 1981 tot en met 1984 heeft de belanghebbende haar deelneming in G B.V. gewaardeerd op de kostprijs, te weten ƒ 1.250.000,-.
3.2 . In verband met het faillissement werd de deelneming afgewaardeerd tot nihil. Door de werking van de deelnemingsvrijstelling beïnvloedde deze afwaardering de belastbare winst niet.
3.3 . Tot en met het jaar 1990 is bij de aanslagregeling in de vennootschapsbelasting tot een bedrag van in totaal ƒ 206.375,- rekening gehouden met liquidatieverlies.
3.4 . Over 1991 bedraagt de belastbare winst van de belanghebbende, ongerekend het resterende liquidatieverlies, ƒ 189.396,-.
3.5 . Het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst (hierna te noemen de Inspecteur) stelt zich op het standpunt dat het totale liquidatieverlies ƒ 378.000,- bedroeg, zodat daarvan ƒ (378.000 - 206.375 =) 171.625,- resteert, waarmee het belastbare bedrag over 1991 op ƒ (189.396 - 171.625 =) 17.771,- komt.
3.6 . Dienovereenkomstig heeft de Inspecteur de belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting 1991 opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 17.770,-.
4 . Liquidatie van een deelneming.
4.1 . Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb. 1969), tekst geldend voor 1988.
4.1.1 . De Wet Vpb. 1969 houdt in (ik nummer waar daar aanleiding toe is, de volzinnen):
"(...) Art. 13. 1. Ingeval de belastingplichtige (...) een deelneming heeft (...), blijven voordelen uit hoofde van die deelneming (...) bij het bepalen van de winst buiten aanmerking. (...) 5. (1e volzin) Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van het verlies op een deelneming (...) dat tot uitdrukking komt, nadat de vennootschap (...) waarin de belastingplichtige deelneemt (...), is ontbonden. (2e volzin) Zodanig verlies wordt gesteld op het bedrag waarmede het voor de verkrijging van de deelneming (...) opgeofferde bedrag (...) de liquidatie-uitkeringen overtreft. (4e en laatste volzin) Ingeval de deelneming (...) is verkregen van een lichaam of persoon waartoe de belastingplichtige of een derde in een verhouding staat, als is omschreven in artikel 23d, eerste lid, letters b of c, wordt het voor de verkrijging opgeofferde bedrag niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat lichaam of die persoon voor de verkrijging heeft opgeofferd. (...) Art. 23d. 1. (...): (...) b. (...) een persoon die of een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest in de vennootschap; c. (...) een andere vennootschap (...), indien hetzij de belastingplichtige, hetzij een derde in beide vennootschappen voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest. (...)"