ECLI:NL:HR:1996:AA1756

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • M. Pos
  • H. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbare giften en kosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 1995, betreffende de aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.314,--, welke aanslag door de Inspecteur werd gehandhaafd na bezwaar. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie stelde de belanghebbende dat de aftrek van een bedrag van ƒ 1.416,85 als giften, die hij had gemaakt ten behoeve van een vereniging waar hij als bestuurslid werkzaam was, ten onrechte was geweigerd. Het Hof oordeelde dat de vereniging niet de mogelijkheid had om kosten te declareren en dat er geen sprake was van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen vergoed zouden moeten worden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aftrek niet kon worden verleend.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie en kwam tot de conclusie dat de vaststelling van het Hof, dat de belanghebbende had erkend dat de vereniging geen mogelijkheid tot kostendeclaratie had, niet onbegrijpelijk was. Ook de klacht dat het Hof de weergave van het standpunt van de belanghebbende had verwisseld met dat van zijn gemachtigde, werd verworpen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof. Dit arrest is op 11 december 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 1995 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.314,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was het onderhavige jaar, 1991, werkzaam als bestuurslid van de projectraad van een vereniging. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 1.416,85 als aftrekbare giften in mindering op zijn inkomen gebracht ter zake van door hem ten behoeve van de vereniging gemaakte kosten welke hij niet heeft gedeclareerd. 3.2. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat de Inspecteur die aftrek terecht heeft geweigerd, omdat - daargelaten of de vereniging een algemeen nut beogende instelling is - de vereniging niet de mogelijkheid kent kosten, gemaakt ten behoeve van de vereniging en/of ter verwezenlijking van haar doelstelling, te declareren en geen sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen zouden behoren te worden vergoed. 3.3. Het middel bestrijdt in de eerste plaats dat belanghebbende, zoals het Hof heeft overwogen, ter zitting heeft erkend dat de vereniging niet de mogelijkheid van kostendeclaratie als hier bedoeld kent. In zoverre faalt het middel omdat het zich richt tegen een aan het Hof voorbehouden, vaststelling van hetgeen voor het Hof is aangevoerd. Anders dan het middel aanvoert is die vaststelling ook in het licht van de overige processtukken niet onbegrijpelijk. 3.4. De klacht dat het Hof in de weergave van belanghebbendes standpunt op één onderdeel hem met zijn gemachtigde zou hebben verwisseld faalt bij gebrek aan belang, nu die weergave wat dat betreft geen invloed heeft gehad op de door het Hof gegeven beslissing.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 december 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.