ECLI:NL:HR:1996:AA1749

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30049
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
  • Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aftrekbaarheid van sollicitatiekosten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende, aangeduid als X, kreeg aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 138.561. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd tot ƒ 131.302. Vervolgens ging de belanghebbende in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 124.192.

De Staatssecretaris van Financiën stelde cassatie in en voerde verschillende middelen aan. De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat het Hof had miskend dat kosten die verband houden met onderzoek naar de persoonlijkheid, zoals de kosten voor een sterkte/zwakte-analyse, niet als aftrekbare sollicitatiekosten kunnen worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat onderdeel b van middel I gegrond was. De uitspraak van het Hof kon niet in stand blijven, en de Hoge Raad verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad werd op 25 september 1996 vastgesteld door vice-president A. Stoffer en de raadsheren J. Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in aanwezigheid van waarnemend griffier Boorsma. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 december 1993 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 138.561,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 131.302,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 124.192,--.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige middelen aangevoerd. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Door te oordelen dat de door belanghebbende in 1990 aan een outplacementbureau, dat hem begeleidde bij het zoeken naar een andere dienstbetrekking, voldane kosten ten bedrage van ƒ 7.110,-- geheel zijn aan te merken als aftrekbare sollicitatiekosten heeft het Hof miskend dat kosten die verband houden met onderzoek naar de persoonlijkheid, zoals de in het bedrag van ƒ 7.110,-- begrepen kosten verbonden aan een sterkte/zwakte-analyse, niet als aftrekbare sollicitatiekosten kunnen worden aangemerkt. Onderdeel b van middel I is in zoverre gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen. 3.2. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 25 september 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.