gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juni 1995 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting plan B van de gemeente Venlo.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is, als genothebbende krachtens zakelijk recht van 900 vierkante meter van het perceel A, ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie a, nr. 1111 gedeeltelijk, voor het jaar 1988 een aanslag in de bouwgrondbelasting plan A 1 van de gemeente Venlo opgelegd ten bedrage van f 95.913,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Directeur Financiën van de gemeente Venlo (hierna: de Directeur), overeenkomstig het verzoek van belanghebbende om de belasting in de vorm van een jaarlijkse belasting over een periode van dertig jaren te heffen, is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 8.121,07 voor het jaar 1988 en voor het overige is gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding Belanghebbende is van de uitspraak van de Directeur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak van dit Hof van 1 juni 1992 is op het beroep van de Directeur bij arrest van de Hoge Raad van 19 mei 1993, nr. 28 992, vernietigd met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
3. Geding na verwijzing Het Gerechtshof te Arnhem - verder het Hof - heeft de uitspraak van de Directeur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
4. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van het middel 5.1. Na te hebben vastgesteld dat belanghebbende niet heeft weersproken de stelling van de Directeur dat het gehele gebied van het bestemmingsplan A pas na en ten gevolge van de realisering van het totaalpakket aan voorzieningen is veranderd in een riante woonwijk, heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet heeft waargemaakt dat specifieke kosten, zoals die van aanleg van wegen, sloopkosten en omslagkosten stadsuitleg, niet aan dit resultaat hebben bijgedragen. 5.2. Met dit oordeel heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de voorzieningen waarvoor de in dat oordeel bedoelde kosten zijn gemaakt, zodanig samenhingen met de overige voorzieningen waardoor vorenbedoeld plangebied is veranderd in een riante woonwijk, dat de kosten daarvan mochten worden begrepen in het verhaal van kosten waartoe de onderhavige verordening strekt. 5.3. Voor zover het middel de klacht inhoudt dat het Hof die samenhang niet heeft onderzocht, mist het derhalve feitelijke grondslag. 5.4. In het middel wordt met juistheid ervan uitgegaan dat het Hof in het kader van de verwijzingsopdracht moest onderzoeken of ingevolge de onderhavige verordening kosten worden verhaald van voorzieningen "waardoor het perceel van belanghebbende niet in een voordeliger positie is komen te verkeren en die niet tot een samenstel van onderling samenhangende voorzieningen behoren met voorzieningen waardoor dat perceel wél in een voordeliger positie is komen te verkeren". Voor zover in het middel erover wordt geklaagd dat het Hof bij dat onderzoek een verkeerde maatstaf heeft aangelegd, mist het evenwel ook op dit punt feitelijke grondslag. 5.5. Immers, de in het middel uitgedrukte veronderstelling dat het Hof bij dat onderzoek ervan is uitgegaan dat voor de vraag naar de onderlinge samenhang van de getroffen voorzieningen bepalend is of de kosten daarvan reeds zijn verhaald ingevolge een eerdere op het plangebied betrekking hebbende verordening bouwgrondbelasting vindt gelet op het hiervoor onder 5.1 en 5.2 overwogene in de uitspraak van het Hof geen steun. Met de eerste volzin van rechtsoverweging 3.6 van het Hof, waarop belanghebbende zich voor de bedoelde veronderstelling baseert, heeft het Hof slechts tot uitdrukking gebracht dat belanghebbende niet specifiek ten aanzien van in 1984 reeds gedeeltelijk verhaalde kosten heeft gesteld dat het perceel daardoor niet was gebaat. 5.6. Ook de klacht dat het Hof ten onrechte niet de stelling heeft onderzocht dat in verband met het geringe nut voor het perceel van een aantal voorzieningen, niet één omslag mocht gelden voor alle percelen doch dat daarin had moeten worden gedifferentieerd, mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft die stelling in zijn rechtsoverwegingen 3.7 tot en met 3.10 behandeld.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 6 november 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, C.H.M. Jansen en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.