ECLI:NL:HR:1996:AA1728

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31448
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • C.H.M. Jansen
  • Fleers
  • Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting 1989

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1995, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was opgelegd door de Inspecteur. Na het bezwaar werd de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 127.063,--, waarvan ƒ 99.006,-- belast was naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Na de uitspraak van het Hof heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld en een middel van cassatie aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de goedkeuring van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot het in artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bedoelde voordeel, niet van invloed is op de juistheid van het oordeel van het Hof. De resolutie van 30 september 1974, die betrekking heeft op de inhouding van loonbelasting, heeft niet tot gevolg dat het bedoelde voordeel buiten aanmerking blijft voor de berekening van het gemiddelde jaarinkomen.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is vastgesteld op 25 september 1996 door vice-president A. Stoffer als voorzitter, en de raadsheren J. Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1995 betreffende de haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 127.063,--, waarvan een bedrag van ƒ 99.006,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1989). Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Aan de juistheid van 's Hofs oordeel doet niet af dat de Staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat het in artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) bedoelde voordeel in de jaren 1985 tot en met 1988 niet leidde tot inhouding van loonbelasting en ook niet een verplichte aanslag in de inkomstenbelasting tot gevolg had. De daarop betrekking hebbende resolutie van 30 september 1974, no. B74/20969, Vakstudie Nieuws 1974, blz. 907, strekte immers niet ertoe dat het evenbedoelde voordeel voor de berekening van het in artikel 57, lid 2, van de Wet nader omschreven gemiddelde jaarinkomen buiten aanmerking zou blijven.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 25 september 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.