ECLI:NL:HR:1996:AA1727
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- De Moor
- Van Brunschot
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en plaats van dienstverrichting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 1995, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990, bedroeg ƒ 64.003,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze aanslag verminderd tot ƒ 31.714,--. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de diensten van belanghebbende, die als impresario voor de Zwitserse artieste A optrad, feitelijk in Nederland werden verricht. De Hoge Raad stelt vast dat de plaats waar de diensten worden verricht, niet de plaats is waar de artieste haar activiteiten uitvoert, maar de plaats waar de diensten van belanghebbende zelf plaatsvinden. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie en wordt door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad verwerpt de middelen van cassatie, aangezien deze niet slagen.
Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De uitspraak van de Hoge Raad is op 16 oktober 1996 gedaan door vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters, en is in het openbaar uitgesproken.