ECLI:NL:HR:1996:AA1715

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 11 oktober 1995 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1986 tot en met 31 december 1990. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 105.233,--, zonder verhoging. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot ƒ 65.508,--, wat leidde tot het cassatieberoep van de Staatssecretaris.

In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende een recreatieterrein exploiteert en jaarcontracten afsluit voor de verhuur van grond, waarop huurders caravans plaatsen. Gedurende een deel van het jaar is het verboden om in de caravans te overnachten. De Inspecteur stelde dat voor de periode van 1 oktober tot 1 april het normale tarief van de omzetbelasting van toepassing was, wat resulteerde in een naheffingsaanslag van ƒ 39.725,--. Het Hof oordeelde echter dat de prestaties van belanghebbende als een onsplitsbaar geheel moeten worden gezien, wat in lijn is met de Wet op de omzetbelasting 1968.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste opvatting en dat het niet onbegrijpelijk is. Het cassatiemiddel kan daarom niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad beslist dat de Staatssecretaris van Financiën de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 23 oktober 1996 uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en er wordt een recht geheven van ƒ 300,-- voor het cassatieberoep.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 oktober 1995 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 105.233,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 65.508,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteert een recreatieterrein. Zij sluit jaarcontracten af waarbij zij tegen één prijs een bepaald, afgebakend stuk grond verhuurt met het recht daarop gedurende het gehele jaar een caravan te plaatsen. Vrijwel alle huurders met wie belanghebbende een jaarcontract heeft gesloten, plaatsen op het hun verhuurde stuk grond een stacaravan. Gedurende een gedeelte van het jaar is het bij gemeentelijke verordening verboden te overnachten in de caravans. De contracten worden automatisch telkens voor een jaar verlengd, en nieuwe contracten kunnen elk moment van het jaar ingaan. Het terrein is het gehele jaar geopend, terwijl de huurders ook gedurende het gehele jaar de beschikking hebben over de op het terrein aanwezige voorzieningen op het gebied van electriciteit, water en sanitair. Belanghebbende heeft over het totaal van de vergoedingen omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellend dat op het gedeelte van de vergoedingen, dat betrekking heeft op de periode 1 oktober tot 1 april, het normale tarief van toepassing is, in de onderhavige naheffingsaanslag ƒ 39.725,-- begrepen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat hetgeen hiervóór in 3.1 is omschreven voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 naar maatschappelijke opvattingen een onsplitsbaar geheel van prestaties vormt, te weten het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf, als bedoeld in post b.10 van de bij deze wet behorende Tabel I. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in vermelde tabelpost en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 23 oktober 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 300,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van ƒ 150,-- dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen ƒ 150,--.