ECLI:NL:HR:1996:AA1710

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31683
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 november 1995. Het Gerechtshof had het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer ongegrond verklaard. Deze beschikking verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. De naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting was opgelegd aan belanghebbende, en na bezwaar was deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd zonder kwijtschelding van de verhoging te verlenen.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard. In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat belanghebbende hierin niet is geslaagd. Het middel van cassatie dat zich richt tegen dit oordeel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

Daarnaast werd het middel opgevat als een beroep op een bepaling uit het Voorschrift Awb, die stelt dat een bezwaarschrift dat binnen zeven weken na de dagtekening is ontvangen, wordt aangenomen als tijdig ter post bezorgd. De Hoge Raad oordeelt dat deze bepaling enkel betrekking heeft op bezwaarschriften en niet op beroepschriften, waardoor ook dit middel geen grond voor cassatie biedt.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep van belanghebbende verworpen. Dit arrest is op 16 oktober 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 november 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen deze uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 15 juni 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde beroepstermijn van zes weken niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. 's Hofs oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in het aannemelijk maken van zijn stelling dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn, dat wil zeggen uiterlijk 9 mei 1994, ter post is bezorgd, kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. In zoverre het middel zich tegen dit oordeel richt, kan het derhalve niet tot cassatie leiden.
3.2. Voor het overige kan het middel, dat kan worden opgevat als een beroep op de bepaling uit hoofdstuk 6, paragraaf 2 van het Voorschrift Awb, inhoudende dat van een bezwaarschrift, ontvangen binnen zeven weken na de dag volgend op die van de dagtekening, wordt aangenomen dat het tijdig ter post is bezorgd, reeds daarom geen grond voor cassatie bieden omdat deze bepaling - anders dan het middel betoogt - slechts betrekking heeft op bezwaarschriften.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 16 oktober 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.