ECLI:NL:HR:1996:AA1704

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30825
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en waardering van verplichtingen jegens zegelcrediteuren

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 18 oktober 1994 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1986 had opgelegd. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag van nihil opgelegd, maar deze werd later verhoogd naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.257,--. Het Hof had deze aanslag verminderd tot ƒ 81.983,--. Belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. De zaak werd toegelicht door mr. P.J. Kouwenberg, advocaat te Hilversum.

De Hoge Raad beoordeelt de waardering van de verplichtingen jegens de zegelcrediteuren, die door belanghebbende was opgenomen in de balans. Belanghebbende had een voorziening

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 oktober 1994 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk voor het jaar 1986 een aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd van nihil, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.257,--, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die aanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.983,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.J. Kouwenberg, advocaat te Hilversum.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende, verkoper van premiespaarzegels, verkoopt aan winkeliers zegels voor ƒ 22,50 per rol van 2000 zegels. Deze winkeliers verstrekken per bestede gulden twee zegels gratis aan hun klanten.
3.1.2. Tegen inlevering van een vol zegelboekje, met daarin 340 zegels, ontvangt de klant ƒ 2,50 van de winkelier. De winkelier ontvangt tegen inlevering van een vol zegelboekje ƒ 2,50 van belanghebbende. Niet alle door belanghebbende uitgegeven zegels worden weer - via de winkeliers - bij belanghebbende ingeleverd; er gaan zegels verloren. De in de loop der jaren uitgegeven zegels, waarvan de omlooptijd onbekend is, verschillen uiterlijk niet van elkaar.
3.1.3. Ten tijde van de verkoop verantwoordt belanghebbende ƒ 7,50 - ƒ 22,50 verkoopprijs min ƒ 15,-- nominaal terug te betalen op zegels - per rol van 2000 zegels als winst. Ter zake van de uit de zegelverkoop voortvloeiende verplichtingen wordt door belanghebbende een voorziening "zegelcrediteuren" in de balans opgenomen. Met betrekking tot deze voorziening hanteert belanghebbende een stelsel waarbij passivering plaatsvindt van het verschil tussen de door de uitgifte van zegels opgeroepen nominale verplichting (gesteld op ƒ 15,-- per rol van 2000 zegels) en het bedrag dat aan winkeliers is betaald voor de ingenomen zegelboekjes. Ervan uitgaande dat 97,5% van de door belanghebbende uitgegeven zegels die nog niet zijn terugontvangen, op enig moment weer bij hem zullen worden ingeleverd, wordt het bovengenoemde verschil door belanghebbende verminderd met 2,5%. Belanghebbende heeft op zijn balans per 31 december 1986 onder schulden op korte termijn de voorziening "zegelcrediteuren" tot een bedrag van ƒ 160.586,54 opgevoerd.
3.1.4. Bij de berekening van de voorziening "zegelcrediteuren" in het kader van de onderhavige navorderingsaanslag, is de Inspecteur uitgegaan van een jaarlijkse dotatie ter grootte van het verschil tussen enerzijds het bedrag van de in een jaar verkochte zegels berekend tegen ƒ 15,-- per 2000 zegels en anderzijds het in dat jaar aan winkeliers betaalde bedrag voor ingenomen zegelboekjes, waarbij deze dotatie vrijvalt in vier boekjaren, te beginnen in het boekjaar waarin de dotatie plaatsvindt. Per 31 december 1986 berekent de Inspecteur de voorziening op ƒ 98.220,11, met welke berekening het Hof zich heeft verenigd.
3.2. Het middel houdt in dat de door het Hof aanvaarde waardering van de verplichting jegens de zegelcrediteuren strijdig is met goed koopmansgebruik; het strekt blijkens de toelichting ten betoge dat deze waardering niet in overeenstemming is met de werkelijkheid en richt zich aldus tegen de door het Hof voor zijn beslissing gegeven motivering.
3.3. Het middel treft doel. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat bij de waardering van de onderhavige zegelschulden rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat een gedeelte van de uitgegeven zegels nimmer zal worden ingeleverd en met de daaromtrent bekende feiten en ervaringsregels. Het Hof heeft vervolgens overwogen dat het op grond van het in zijn uitspraak opgenomen overzicht van verkochte en ingeleverde zegels niet aannemelijk is dat van de op de balansdatum aanwezige nominale zegelschulden aan winkeliers door belanghebbende uiteindelijk meer dan 85% zal moeten worden betaald. Blijkens voormeld overzicht bedroegen deze schulden, voor wat betreft de in de jaren 1979 tot en met 1986 uitgegeven zegels, op 31 december 1986 ƒ 266.783,50 (voorlaatste kolom in overweging 2.7 van 's Hofs uitspraak), hetgeen betekent dat het Hof aannemelijk acht dat van de op die datum aanwezige nominale schulden niet meer dan 85% van ƒ 266.783,50,--, dit is ƒ 226.766,--, zal moeten worden betaald. In het licht van deze vaststelling is zonder nadere motivering niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat het bedrag van de voorziening per 31 december 1986 niet hoger kan worden gesteld dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van ƒ 98.220,11. 3.4. Gelet op het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek omtrent de vraag, in hoeverre moet worden aangenomen dat de nominale zegelschuld in feite niet zal worden betaald.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald. Daarbij verdient opmerking dat na te melden vernietiging zich tevens uitstrekt tot de beslissing van het Hof omtrent de proceskosten, en dat derhalve de vraag of aan belanghebbende voor deze kosten een vergoeding dient te worden toegekend, door het verwijzingshof zal moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is op 4 september 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.