ECLI:NL:HR:1996:AA1506

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30921
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bellaart
  • M. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake aanslag inkomstenbelasting 1988

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 1994. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988, die aanvankelijk was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 44.620,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag verlaagd tot f 43.820,--, waarbij ook investeringsbijdragen van f 245,-- in aanmerking zijn genomen. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder heeft verminderd.

In cassatie heeft belanghebbende een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep heeft bestreden. Het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, omdat belanghebbende zonder gemachtigde ter zitting was verschenen en geen kosten had opgegeven die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, die oordeelde dat de klacht van belanghebbende over de proceskosten niet tot cassatie kon leiden.

De Hoge Raad concludeert dat het middel van belanghebbende niet kan leiden tot cassatie, omdat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er geen aanspraak op proceskostenvergoeding was. De Hoge Raad achtte het niet nodig om verder te motiveren, aangezien het middel geen rechtsvragen opwierp die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 1994 betreffende de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aan slag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aan slag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 44.620,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 43.820,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 245,--.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Bij zijn oordeel dat het geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, is het Hof klaarblijkelijk ervan uitgegaan dat belanghebbende, die blijkens de bestreden uitspraak en de stukken van het geding zonder gemachtigde in persoon ter zitting is verschenen en aldaar geen opgave heeft gedaan van enige door hem gemaakte kosten, geen kosten heeft gemaakt, die ingevolge het Besluit proceskosten fiscale procedures voor vergoeding in aanmerking komen. Mede in aanmerking genomen dat belanghebbende in cassatie - voor welk geding kennelijk wederom geen gemachtigde is ingeschakeld - een kostenvergoeding vraagt, naast de kostenvergoeding voor de procedure voor het Hof, zonder daarbij enige specificatie van voor vergoeding in aanmerking komende kosten te ge ven, kan de klacht dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat belanghebbende geen aanspraak heeft op vergoeding van proceskosten, niet tot cassatie lei den. 3.2. Voor het overige kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 3 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Bellaart, als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.