ECLI:NL:HR:1996:AA1505

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30951
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. de Moor
  • P. van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De uitspraak van het Hof dateert van 23 december 1994. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Volgens een aantekening van de Griffier van het Hof is een afschrift van de uitspraak op 23 december 1994 aangetekend aan de partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is op 6 februari 1995 ter griffie van het Hof ingekomen. Dit betekent dat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn is ingediend, die eindigde op 3 februari 1995, zoals bepaald in artikel 20, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

De Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Echter, de argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 2 april 1995 aanvoert, zijn door de Hoge Raad als onvoldoende beoordeeld. Hierdoor is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat de belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat de belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep in cassatie en dat het bedrag dat door de Griffier van de Hoge Raad is gestort voor de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof, aan de belanghebbende wordt terugbetaald. Dit arrest is op 3 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, samen met de raadsheren De Moor en Van Brunschot, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 december 1994 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie Blijkens een door de Griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 23 december 1994. Het beroepschrift in cassatie is blijkens een door voormelde Griffier op dit beroepschrift gestelde aantekening op 6 februari 1995 ter griffie van het Hof ingekomen. Mitsdien is het beroepschrift niet ingekomen binnen de in artikel 20, lid 1, (tekst 1994) van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken gestelde termijn, welke in het onderhavige geval eindigde met de 3de februari 1994. Bij brief van 6 maart 1995 heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld
aan te tonen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Hetgeen belanghebbende aanvoert in zijn brief van 2 april 1995, is daartoe echter onvoldoende. Belanghebbende dient derhalve in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3. Beslissing De Hoge Raad verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 3 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.