ECLI:NL:HR:1996:AA1496

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29818
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • C. Fleers
  • M. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting 1975

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, woonachtig in Z, Spanje, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 1993. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1975, waarbij aan belanghebbende een belastbaar inkomen van f 1.000.000,-- was opgelegd. De Inspecteur heeft deze aanslag bij uitspraak verminderd tot nihil, met verrekening van de ingehouden loonbelasting. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep echter niet ontvankelijk verklaarde.

In cassatie heeft belanghebbende enkele middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De advocaat van belanghebbende, mr. P.J. Trijzelaar, heeft de zaak verder toegelicht. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende geen bezwaarschrift tegen de aanslag had ingediend. Dit oordeel is gebaseerd op de waardering van bewijsmiddelen door het Hof en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de beslissing van de Inspecteur van 1 november 1991 niet kan worden aangemerkt als een voor beroep vatbare uitspraak volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende terecht niet ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft ook het bewijsaanbod van belanghebbende als niet ter zake dienende mogen passeren.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van belanghebbende verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Spanje) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 1993 betreffende de hem voor het jaar 1975 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1975 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 1.000.000,--, welke aanslag bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot nihil met verrekening van de ingehouden loonbelasting. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende niet ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn zaak doen toelichten door mr. P.J. Trijzelaar, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende tegen de onderhavige aanslag geen bezwaarschrift heeft ingediend. Dit oordeel kan als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoevende in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het is ook niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt middel I. 3.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de door de Inspecteur genomen beslissing d.d. 1 november 1991 niet kan worden aangemerkt als een voor beroep vatbare uitspraak in de zin van artikel 26, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het beroep niet ontvankelijk verklaard. Dit oordeel en deze beslissing zijn juist. Middel I faalt derhalve ook voor het overige. 3.3. Middel II faalt evenzeer. Het Hof heeft op de daarvoor in 5.5 van zijn uitspraak vermelde grond het door belanghebbende gedane bewijsaanbod dat door het Hof als niet ter zake dienende is aangemerkt, mogen passeren.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, in raadkamer van 19 juli 1996.