ECLI:NL:HR:1996:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 1996
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
102.958
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • B. Bleichrodt
  • C. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op camping te Petten met verzoek tot terugwijzing naar Rechter-Commissaris

In deze zaak, die zich afspeelt op een camping in Petten in juli 1994, is de verdachte beschuldigd van doodslag op het slachtoffer, die meerdere keren met een mes in de borst is gestoken. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat hem in hoger beroep tot vijf jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld voor doodslag, na een eerdere vrijspraak voor moord. De verdachte had verzocht om de zaak terug te wijzen naar de Rechter-Commissaris voor nader onderzoek, met name het horen van een getuige. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, waarbij het de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte in overweging heeft genomen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet gehouden was tot nadere motivering van zijn beslissing om de zaak niet terug te wijzen, en dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte te twijfelen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand.

Uitspraak

8 oktober 1996
Strafkamer
nr. 102.958
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 1995 in de strafzaak tegen:
[verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 14 oktober 1994 – de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair telastegelegde en hem voorts ter zake van ‘’doodslag’’ veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep
Het beroep – dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
Op 2 juli 1994 te Petten, gemeente Zijpe, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes meermalen in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal met nummer PL1030/94-000621 (doorgenummers blz. 204-209) d.d. 6 juli 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op evenvermelde datum vanaf omstreeks 14.42 uur tegenover genoemde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
U vraagt mij naar het eerste wat ik mij kan herinneren van zaterdagmorgen 2 juli 1994.
Ik heb gisteren verteld dat ik wakker ben geworden en, toen ik eenmaal buiten was, zag dat er bloed op mijn handen zat.
U zegt mij dat er geen bloed aan de tent is aangetroffen, terwijl ik met bebloede handen in deze tent ben gekropen.
Ik heb dit zelf verklaard.
Ik heb het mes weggegooid in de wasruimte op de camping in Petten. Ik heb vervolgens bloed van mijn handen gewassen. Ik heb toen gezien dat mijn handen besmeurd waren met bloed. Dit alles kan ik mij goed herinneren. Ik weet heel zeker dat ik het mes in de WC heb gegooid. Het mes is -uitgeklapt – ongeveer 18 à 20 centimeter; het lemmet is ongeveer 10 centimeter.
U vraagt mij op welk moment ik naar het toiletgebouw ben geweest. Ik zag dat [slachtoffer] dood was en dat ik bloed aan mijn handen had. Ik zag dat ik [slachtoffer] had verwond, dat ik bloed op mijn handen en op het mes had en ik zag dat er op [slachtoffer] ook bloed zat.
Ik vertel nu tegen u dat ik [slachtoffer] opzettelijk heb gestoken. Ik geef toe dat ik hem heb doodgestoken.
2. Het proces-verbaal met nummer PL1030/94-000621 (doorgenummerd blz. 210-213) d.d. 6 juli 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op evenvermelde datum vanaf omstreeks 19.19 uur tegenover genoemde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Op zaterdag 2 juli 1994 na 02.00 uur bleef ik, nadat [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] naar bed waren gegaan, alleen met [slachtoffer] achter. Tijdens het gesprek met [slachtoffer] ben ik opgestaan en heb ik het mes, dat geopend op tafel lag, in mijn linkerhand gepakt.
Toen ik eenmaal stond, heb ik [slachtoffer] gestoken. Toen ik [slachtoffer] aan het steken was – opzettelijk een, twee keer – zag ik dat er bloed aan het mes zat.
[slachtoffer] zat nog steeds in zijn stoel. Ik ben vervolgens voor [slachtoffer] gaan staan en heb hem met mijn beide armen onder de oksels gepakt. Ik ben vervolgens met [slachtoffer] in mijn handen gaan staan. Ik liep met hem in de richting van het windscherm. Ik ben hierna gevallen, samen met [slachtoffer] in mijn handen. Wij vielen naast elkaar op de grond. Ik heb met mijn oor op de borst van [slachtoffer] gevoeld. Ik hoorde niets meer; geen hartslag. Ik wist toen dat hij dood was. Het begon reeds te schemeren. Ik ben terug naar de stoel van [slachtoffer] gegaan, omdat ik daar het mes had laten vallen. Ik vond het mes op de grond bij de stoel van [slachtoffer] . Met het mes in de hand ben ik direkt naar het toiletgebouw gegaan, heb het mes aldaar in een wc-pot gegooid en vervolgens mijn handen gewassen. Ik heb [slachtoffer] opzettelijk gestoken.
3. Het proces-verbaal met nummer PL1040/94-538267 (doorgenummerd blz. 4) d.d. 2 juli 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van genoemde verbalisanten:
Op zaterdag 2 juli 1994 kregen wij van de meldkamer de opdracht te gaan naar camping Korfwater te Petten, in verband met een mishandeld dan wel overleden manspersoon. Wij kwamen aldaar die dag om 06.23 uur aan. Wij begaven ons naar de plaats van het gebeurde. Aldaar troffen wij een ambulance en dokter [betrokkene 5] , die de dood van het slachtoffer had geconstateerd. Wij zagen het slachtoffer tegen de bij de grote tent geplaatste windschermen liggen. Wij zagen dat het slachtoffer op de borst twee wonden had. Wij zagen dat bij deze wonden gestold bloed zat. Wij zagen dat het hemd van het slachtoffer doordrenkt was van bloed. Wij zagen dat voor de grote tent enkele stoelen stonden. Eén daarvan vertoonde bloedvlekken op de zitting. Wij zagen dat onder die stoel, in het gras, ook bloed lag. Wij zagen dat het genoemde windscherm was omgevallen of – gezakt.
Bij ons vervoegden zich [betrokkene 4] en zijn vrouw [betrokkene 3] en dochter [betrokkene 1] . Voorts troffen wij twee personen, [betrokkene 6] en [verzoeker] .
[betrokkene 6] , [betrokkene 4] en [verzoeker] zijn overgebracht naar het politiebureau te Schagen.
De personalia van het slachtoffer, voor zover bekend, luiden: [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats] .
4. Het proces-verbaal met nummer PL1040/94-000629 (doorgenummers blz. 546-553) d.d. 6 juli 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als relaas van genoemde verbalisanten of van één of meer van hen:
Op zaterdag 2 juli 1994 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de niet natuurlijke dood van [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952. Door ter plaatse aanwezig politiepersoneel werd verklaard dat het slachtoffer op de kampeerplaats G1 van de camping ‘’Corfwater’’ dood werd aangetroffen.
Het slachtoffer was in gezelschap van [betrokkene 4] , [betrokkene 3] [betrokkene 7] en haar dochter [betrokkene 1] , [betrokkene 2] [betrokkene 6] en [verzoeker] ([geboortedatum]-62).
De camping ‘’Corfwater’’ is gelegen aan de Korfwaterweg 1-A te Petten, in de gemeente Zijpe.
Op zondag 3 juli 1994 was ik, [verbalisant 7], aanwezig te Rijswijk bij de sectie op het slachtoffer door de patholoog-anatoom Hens.
De temperatuurmetingen bij het slachtoffer op de plaats van het delict gaven een aanwijzing dat het slachtoffer was overleden op 2 juli 1994 tussen 4.15 uur en 6.15 uur.
Gezien de verschijningsvorm van het bloed op de voorzijde van de broek van het slachtoffer en de druppel bloed die zich op de neus van de rechterschoen bevond, kan worden gesteld dat het slachtoffer, na te zijn gestoken, zich min of meer en al dan niet gedeeltelijk in een verticale positie heeft bevonden; de druppel bloed op de schoen gaf een aanwijzing dat die schoen zich na het steken in een min of meer horizontale positie heeft bevonden.
5. Het verslag met nummer 94298/11087 d.d. 12 augustus 1994, van de op 3 juli 1994 verrichte in- en uitwendige schouwing van het lijk van [slachtoffer] (het Hof leest: [slachtoffer]) [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952 en dood aangetroffen op een camping te Zijpe op 2 juli 1994, opgemaakt door de beëdigd deskundige C.J.J. Hens, arts en patholoog van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
- als samenvatting:
Bij de sectie is het volgende gebleken.
A 1. Er was een oppervlakkige, niet door de voorste borstwand perforerende steekverwonding rechtsvoor in de borst.
2. Er was een perforerende steekverwonding linksvoor in de borst. Steekkanaal achterwaarts, middenwaarts en onderwaarts verlopend; lengte ± 8 centimer.
3. Perforatie van de voor- en achterwand van de rechter kamer van het hart; in het hartzakje ruim 200 cc bloed.
B. Er waren geen ziekelijke orgaanafwijkingen, die voor het intreden van de dood van betekenis zijn geweest.
Het aspect van de verwondingen, beschreven onder A1 t/m A3, was dat van letsels, zoals die door steken met een scherp voorwerp (bijvoorbeeld een mes) kunnen worden opgeleverd.
De letsels tengevolge van de steekverwonding, beschreven onder A2 en A3, hebben de dood tot gevolg gehad door orgaanbeschadiging en het ontstaan van een harttamponade.
Bij een harttamponade is er ophoping van bloed in het hartzakje, waardoor het hart zijn pompfunctie niet kan vervullen en er een circulatiestilstand ontstaat.
- als conclusie:
Bij [slachtoffer] , oud 42 jaar, werden letsels ten gevolge van een steekverwonding in de borst vastgesteld, waarbij de voor- en achterwand van de rechter kamer van het hart waren geperforeerd en er een harttamponade was ontstaan.
Het oplopen van deze letsels heeft de dood tot gevolg gehad.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte niet, althans ongemotiveerd heeft beslist op het verzoek van de verdachte tot het horen van de getuige [betrokkene 7].
5.2. Blijkens het proces-verbaal der terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer aangevoerd:
Indien Uw Hof er nog niet van overtuigd is dat het tenlastegelegde niet overtuigend bewezen is en derhalve nog niet tot een vrijspraak zou kunnen besluiten, ben ik van mening dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Al was het alleen al voor het horen van [betrokkene 7], die essentiële dingen heeft gezegd. Ik verwijs u naar mijn brief aan de R-C d.d. 16 augustus 1994. Mijn verzoek om haar te doen horen is door de Rechter-Commissaris afgewezen. In mijn overtuiging dat [betrokkene 1] belangrijke informatie kan geven ben ik des te meer gesterkt door een door cliënt aan mij gegeven copie uit het dagboek van [betrokkene 1] (toestemming van moeder), waaruit blijkt dat [betrokkene 1] kennelijk [betrokkene 2] als de dader aanmerkt.
Ten tweede ben ik van mening dat, indien u mijn uitleg van cliënt’s verklaring niet zonder meer aanneemt, dat de verklaringen van cliënt alsdan door een deskundige (psycholoog/psychiater) op hun geloofwaardigheid/authenticiteit beoordeeld moeten worden. Ook dat heb ik overigens reeds bij de inbewaringstelling aan de R-C gevraagd.
Ten derde: indien er van uit gegaan zou moeten worden dat cliënt wel de dader zou zijn, heeft hij een moord/doodslag enz. gepleegd zonder aanwijsbaar motief of aanleiding. Dat is naar mijn mening aanleiding om een onderzoek naar de geestvermogens te laten plaatsvinden.
Indien derhalve nog niet tot een vrijspraak besloten kan worden kan de zaak naar mijn mening het beste worden terugverwezen naar de Rechter-Commissaris.
met als conclusie:
Zoals gezegd, ik concludeer tot vrijspraak en subsidiair tot terugverwijzing naar de Rechter-Commissaris.
5.3. Hieruit volgt dat namens de verdachte het verzoek is gedaan om, indien het Hof niet tot een vrijspraak zou komen op grond van het voorhanden bewijsmateriaal, de zaak terug te wijzen naar de Rechter-Commissaris voor nader onderzoek, waarbij een onderdeel van dat onderzoek het horen van [betrokkene 7] zou zijn.
5.4. Het Hof dat het verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de Rechter-Commissaris heeft afgewezen, heeft met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte als volgt overwogen en beslist:
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman bij pleidooi betoogd dat de verklaringen van de verdachte niet meer bevatten dan gedachten, vermoedens en conclusies omtrent hetgeen gebeurd zou kunnen zijn. Deze verklaringen, aldus de raadsman, mogen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het Hof overweegt met betrekking tot dit betoog het volgende.
De hiervoor bij de bewijsmiddelen onder 2 opgenomen verklaring van verdachte, waarin hij bekent het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk te hebben gestoken en waarin hij tevens beschrijft hoe te hebben gehandeld met het slachtoffer nadat hij had gestoken, staat niet op zichzelf.
Immers, in de bij de bewijsmiddelen onder 1 opgenomen verklaring van verdachte, die hij op dezelfde dag op een eerder tijdstip heeft afgelegd, heeft verdachte reeds verklaard dat hij het slachtoffer opzettelijk heeft gestoken. In latere verklaringen aan de politie (zoals die, opgenomen op de doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal 257 e.v., 266 e.v. en 271 e.v.) heeft verdachte het door hem steken van het slachtoffer bevestigd en overeenkomstig beschreven hetgeen hij daarna heeft gedaan. Dit laatste vindt bevestiging in de door de politie aangetroffen situatie, zoals weergegeven in de onder 3 en 4 opgenomen bewijsmiddelen.
Het Hof acht daarom de verklaringen van verdachte, dat hij het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk heeft gestoken, betrouwbaar en het is van oordeel dat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die tot uitsluiting van het bewijs van die verklaringen zouden moeten leiden.
5.5. In dit gemotiveerde oordeel van het Hof dat er geen reden is aan de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde bekennende verklaringen van de verdachte te twijfelen, ligt besloten dat en waarom het Hof het niet noodzakelijk vond de zaak terug te wijzen naar de Rechter-Commissaris voor nader onderzoek, waaronder het horen van [betrokkene 7]. Tot nader motivering was het Hof niet gehouden.
5.6. Het middel faalt derhalve.
6. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft gezien art. 101a RO, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Corstens, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op
8 oktober 1996.