ECLI:NL:HR:1995:ZC1749

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 1995
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
15707
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Snijders
  • J. Roelvink
  • M. Mijnssen
  • W. Korthals Altes
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankgarantie met afroepkarakter; strikte toepassing voorwaarden en mededelingsplicht bank

In deze zaak heeft Gesnoteg B.V. (voorheen SEG Technology B.V.) de Bank (Mees Pierson N.V.) in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam, met het verzoek om betaling van f 100.000,-- onder een bankgarantie. De Bank heeft verweer gevoerd en de President heeft de vordering afgewezen. Gesnoteg heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis heeft bekrachtigd. Gesnoteg heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Bank zich niet op het vervallen van de bankgarantie kan beroepen, omdat zij niet heeft voldaan aan haar mededelingsplicht. De Hoge Raad oordeelt dat de Bank, indien de garantie wordt ingeroepen op een wijze die niet aan de voorwaarden voldoet, onverwijld aan de eiser moet mededelen op welke punten niet aan de voorwaarden is voldaan. Dit is van belang, vooral wanneer herstel nog mogelijk is. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de voorwaarden van bankgaranties en de rol van de mededelingsplicht van de bank. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de mededelingsplicht niet alleen geldt voor de formele vereisten van de garantie, maar ook voor de redelijkheid en billijkheid in de relatie tussen de bank en de partij die de garantie inroept. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van banken in het kader van bankgaranties verduidelijkt.

Uitspraak

9 juni 1995
Eerste Kamer
Nr. 15.707 (C 94/132)
HV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GESNOTEG B.V., (voorheen SEG Technology B.V. ),
gevestigd te Dreischor, gemeente Brouwershaven,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr E. van Staden ten Brink,
tegen
MEES PIERSON N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Gesnoteg - heeft bij exploit van 18 mei 1993 verweerster in cassatie
- verder te noemen: de Bank - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd de Bank te veroordelen tot betaling aan Gesnoteg van f 100.000, -- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 1993. Nadat de Bank tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de President bij vonnis van 10 juni 1993 de gevraagde voorziening geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft Gesnoteg hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 10 maart 1994 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Gesnoteg beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar een ander hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
a. Op 15 juni 1992 hebben Gesnoteg en Interflow Holding B.V. een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarbij Interflow alle aandelen in het kapitaal van Uramec B.V. overnam tegen een totaalprijs van f 1, --. Ter zake van een door Gesnoteg aan Uramec in rekening-courant verstrekte lening groot f 398.089, -- schold Gesnoteg f 98.089, -- kwijt en kwamen partijen voorts overeen dat Uramec van de resterende f 300.000, -- bij de ondertekening van de overeenkomst f 200.000, -- zou aflossen en f 100.000, -- op uiterlijk 31 december 1992. Tot zekerheid van de nakoming van deze betalingsverplichting van Uramec verbond Interflow zich een bankgarantie te doen stellen ten bedrage van f 100.000, --.
b. De Bank (Pierson) heeft op verzoek van Interflow op 12 juni 1992 een bankgarantie afgegeven met de volgende tekst, voor zover hier van belang:
Pierson verbindt zich mitsdien op eerste schriftelijk verzoek van SEG, doch na betekening middels deurwaardersexploit aan Pierson van
a ) een door SEG, Interflow en Uramec rechtsgeldig ondertekende schriftelijke verklaring dat Uramec het in SEG's verzoek genoemde bedrag verschuldigd is, of
b) een voor onmiddellijke tenuitvoerlegging vatbare, in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak
aan SEG te voldoen het bedrag dat Uramec krachtens de hiervoor onder a) en b) genoemde documenten aan SEG dient te voldoen tot een totaal maximaal bedrag van f 100.000, -- (zegge: honderdduizend guldens). Deze bankgarantie vervalt op 31 december 1992 tenzij voor die datum een gerechtelijke procedure, die moet leiden tot een uitspraak als bovenbedoeld, aanhangig is gemaakt, in welk geval deze bankgarantie vervalt na royement van zodanige procedure casu quo dertig dagen na de dag, waarop voornoemde uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
c. Blijkens schrijven van mr R.T. Terpstra d.d. 21 december 1992 heeft Interflow de ontbinding van de onder a genoemde overeenkomst ingeroepen per 3 december 1992.
d. Bij dagvaarding van 18 december 1992 heeft Gesnoteg Uramec gedagvaard tegen 30 december 1992 voor de Rechtbank te Utrecht tot betaling van f 96.220, --.
e. Op 24 februari 1993 is deze vordering bij verstek toegewezen. Bij exploit van 4 maart 1993 is het verstekvonnis aan de curator van Uramec (inmiddels failliet verklaard) betekend. Door het verstrijken van de verzettermijn op 19 maart 1993 is het vonnis per die datum in kracht van gewijsde gegaan.
f. Inmiddels heeft Interflow op 10 maart 1993 onder de Bank conservatoir derdenbeslag gelegd op alle gelden, welke de Bank schuldig zou zijn of worden aan Gesnoteg.
g . Bij brief van 24 maart 1993 heeft Gesnoteg via mr Steinz het in kracht van gewijsde gegane verstekvonnis aan de Bank toegezonden en verzocht om betaling van f 100.000, -- onder de bankgarantie.
h. In een brief van 26 april 1993 heeft mr Steinz namens Gesnoteg onder meer het volgende aan de Bank bericht:
De bankgarantie in bovengenoemde zaak nog eens lezende zie ik dat ik eigenlijk het verstekvonnis per deurwaardersexploit aan u had moeten betekenen. Ik heb het u evenwel per post gezonden.
i. Op 22 mei 1993 heeft mr Steinz alsnog het vonnis door middel van een deurwaardersexploit aan de Bank betekend.
3.2 Gesnoteg heeft in dit kort geding betaling gevorderd van ƒ 100.000,-- onder de door haar ingeroepen bankgarantie, stellende dat het door Interflow gelegde beslag niet kleeft. Tegen deze vordering heeft de Bank primair aangevoerd dat de bankgarantie niet volgens de formele vereisten is ingeroepen, zodat zij vervolgens op 19 april 1993 is vervallen. In cassatie is alleen dit primaire verweer aan de orde.
Ter zake van dit verweer heeft het Hof geoordeeld dat de tekst van de bankgarantie, uitgelegd met inachtneming van de door het Hof in zijn rov. 4.4 geformuleerde maatstaf, er geen misverstand over laat bestaan dat voor het inroepen van de garantie betekening van - voor zover hier van belang - het in kracht van gewijsde gegane vonnis door middel van een deurwaardersexploit vereist is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de Bank niet in strijd met redelijkheid en billijkheid handelt door zich op het vereiste van betekening door middel van een deurwaardersexploit te beroepen.
3.3 De onderdelen 1 en 3 van het middel richten zich tegen de door het Hof aan de tekst van de bankgarantie gegeven uitleg. Deze onderdelen missen feitelijke grondslag voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat het Hof heeft geoordeeld dat het inroepen van de garantie bij deurwaardersexploit moet geschieden. Het Hof heeft immers blijkens het voorgaande geoordeeld dat de betekening van het in kracht van gewijsde gegane vonnis bij deurwaardersexploit moet geschieden en dat die betekening één der voorwaarden is waaraan moet zijn voldaan, wil de garantie als ingeroepen gelden. Door te oordelen dat een zodanige betekening vereist is en dat het enkele toezenden van het vonnis, zoals dat hier is geschied, voor de vervulling van dit vereiste niet voldoende is, heeft het Hof geen rechtsregel geschonden. Evenmin is dit oordeel onbegrijpelijk of behoefde het nadere motivering. Beide onderdelen stuiten hierop af.
3.4 De onderdelen 3-6 van het middel richten zich tegen de verwerping door het Hof van de stelling dat de Bank, door zich op het ontbreken van betekening te beroepen, in strijd met redelijkheid en billijkheid handelt.
Bij de beoordeling van deze onderdelen moet worden vooropgesteld dat het Hof kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat, gelet op het karakter van een bankgarantie als de onderhavige en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen en gelet op de positie van de bank die zowel de belangen van degene die de opdracht gaf tot het stellen van de garantie, als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, in het oog moet houden, een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden is. Daarbij is mede van belang dat het Hof de tekst van de garantie in zijn rov. 4.8 "duidelijk" heeft geacht, hetgeen een feitelijk en niet onbegrijpelijk oordeel oplevert.
In het licht hiervan falen de onderdelen 3, 4 en 5, eerste alinea, die er alle op neerkomen dat het Hof, anders dan dit uitgangspunt meebrengt, nader had moeten onderzoeken of een beroep op het niet vervuld zijn van het vereiste van betekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar moet worden geacht in verband met aard en omvang van het concrete belang van de Bank bij het inroepen van dit vereiste in samenhang met het concrete belang van degene in wiens opdracht de garantie is gesteld bij het inroepen van dit vereiste door de Bank.
3.5 De klachten, vervat in de laatste alinea van onderdeel 5 en in onderdeel 6 treffen evenwel doel. Tegenover de blijkens het voorgaande geboden strikte toepassing door de bank van de voorwaarden van de garantie, zoals deze in die garantie zijn geformuleerd, moet worden aangenomen dat de bank, indien de garantie wordt ingeroepen op een wijze die niet aan deze strikte toepassing beantwoordt, daarvan onverwijld aan degene die de garantie inroept, mededeling dient te doen en daarbij dient aan te geven op welke punten niet aan de voorwaarden is voldaan. In het bijzonder wanneer herstel nog mogelijk is, mag de bank daarmee niet dralen tot de ter zake van die garantie overeengekomen termijn is verstreken.
Gevolg van het tekortschieten in de nakoming van deze mededelingsplicht kan zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is dat de bank zich op het niet vervuld zijn van de betreffende voorwaarde beroept. De omstandigheid dat de garantie is ingeroepen door de rechtsgeleerde raadsman van degene te wiens gunste zij was gesteld, sluit dit niet uit. Denkbaar is evenwel ook dat een tekortschieten in de nakoming van voormelde mededelingsplicht in de gegeven omstandigheden - waaronder de aard van het gebrek en de gevolgen van niet -mededeling daarvan- onvoldoende is om de bank een beroep op het niet vervuld zijn van de voorwaarde te ontnemen, doch de bank hoogstens verplicht om de door dit tekortschieten veroorzaakte schade, geheel of krachtens art. 6:101 BW ten dele, te vergoeden.
Het voorgaande brengt mee dat 's Hofs rov. 4.9, waarin het Hof heeft geoordeeld dat geen mededelingsplicht bestond, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Na verwijzing zal het beroep van Gesnoteg op het ontbreken van een mededeling als voormeld opnieuw aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van 10 maart 1994 van het Gerechtshof te Amsterdam;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Gesnoteg begroot op f 2.698,10 aan verschotten en f 3.500, -- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen,
Korthals Altes en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
9 juni 1995.