Uitspraak
9 juni 1995.
Hoge Raad
In deze zaak heeft Gesnoteg B.V. (voorheen SEG Technology B.V.) de Bank (Mees Pierson N.V.) in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam, met het verzoek om betaling van f 100.000,-- onder een bankgarantie. De Bank heeft verweer gevoerd en de President heeft de vordering afgewezen. Gesnoteg heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis heeft bekrachtigd. Gesnoteg heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Bank zich niet op het vervallen van de bankgarantie kan beroepen, omdat zij niet heeft voldaan aan haar mededelingsplicht. De Hoge Raad oordeelt dat de Bank, indien de garantie wordt ingeroepen op een wijze die niet aan de voorwaarden voldoet, onverwijld aan de eiser moet mededelen op welke punten niet aan de voorwaarden is voldaan. Dit is van belang, vooral wanneer herstel nog mogelijk is. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de voorwaarden van bankgaranties en de rol van de mededelingsplicht van de bank. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de mededelingsplicht niet alleen geldt voor de formele vereisten van de garantie, maar ook voor de redelijkheid en billijkheid in de relatie tussen de bank en de partij die de garantie inroept. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van banken in het kader van bankgaranties verduidelijkt.