ECLI:NL:HR:1995:AC0054

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
100.872
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Beekhuis
  • M. Keijzer
  • J. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • W. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op ex-vriendin met detentieongeschiktheid als verweer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, waarbij de verdachte, veroordeeld voor doodslag op zijn ex-vriendin, een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd kreeg. De verdachte, die lijdt aan een dwarslaesie met blijvende fysieke gevolgen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is om de opgelegde gevangenisstraf te ondergaan. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit en de geschokte rechtsorde zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de detentieongeschiktheid van de verdachte. De Hoge Raad stelt dat, wanneer er gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is om de gevangenisstraf te ondergaan, de rechter verantwoording moet afleggen over zijn oordeel dat de verdachte deze straf kan ondergaan. Aangezien deze verantwoording in de uitspraak van het Hof ontbreekt, is de strafoplegging niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof voor wat betreft de strafoplegging en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De overige klachten in het cassatiemiddel worden verworpen.

Uitspraak

7 november 1995
Strafkamer
nr. 100.872
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 20 oktober 1994 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 11 maart 1994 – de verdachte ter zake van ‘’doodslag’’ veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr P.C. Römer, advocaat te ’s-Gravenhage, bij pleidooi een middel van cassatie voorgedragen. De schriftelijke opgave daarvan is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, tot verwijzing der zaak naar een ander hof ten einde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
4. Beoordeling van het middel
4.1 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door de raadsman aangevoerd:
2. Dit hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de door de Rechtbank Rotterdam gebezigde strafmaat. Dat de telastegelegde feiten bewezen zijn behoeft in dit hoger beroep niet verder ter discussie te staan.
3. Wat wel ter discussie dient te staan is de vraag of onder omstandigheden terecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd. Namens mijn cliënt wil ik deze vraag met nee beantwoorden ter motivering waarvan ik U onder meer verwijs naar de als produktie 1 aan deze pleitnota gehechte medische verklaring van dokter [betrokkene 1], revalidatiearts te [A]. Uit deze verklaring valt af te leiden wat de handicap is waarmee cliënt leeft en wat zijn beperkingen zijn.
4. Vooral niet uit oog gelaten mag worden dat cliënt niet meer in staat is zelfstandig te leven. Blaas en darm functioneren niet meer en dienen met behulp van derden en hulpmiddelen te worden geleegd. Wij hebben hier te maken met een persoon die 24 uur per dag zwaar hulpbehoevend is. De hulp kan niet in iedere omgeving verleend worden. Aanpassingen zoals electrisch in hoogte verstelbare bedden, liften, douche-aanpassingen etc. zijn nodig.
5. Beziet men de mogelijkheden van detentie van dergelijke gehandicapten, dan zal men tot de conclusie komen dat er in Nederland geen penitentiaire instelling is die de verzorging aan mijn cliënt kan geven die hij onder normale omstandigheden ook zou krijgen. Volgens door mij bij het Ministerie van Justitie ingewonnen informatie, kunnen zwaar gehandicapten die hoofdzakelijk bedlegerig zijn slechts gedetineerd worden in het penitentiair hospitaal te Scheveningen. Gezien echter de technische hulpmiddelen en de hoge mate van verzorging die mijn cliënt nodig heeft zal in het penitentiair hospitaal mijn cliënt niet die verzorging kunnen krijgen die hij thans sedert 1992 krijgt in het Revalidatiecentrum [A].
4.2. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een vuurwapen een onschuldige vrouw onverhoeds en in koelen bloede op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Daar waar te dezen telastelegging van ‘’moord’’ — al dan niet primair — geïndiceerd was geweest, heeft de steller daarvan gekozen voor ‘’doodslag’’, hoewel de stukken voldoende aanwijzingen bevatten, dat de verdachte met kalm beraad en na rustig overleg uitvoering heeft gegeven aan zijn tevoren opgevat voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven.
Door dit soort strafbare feiten is de rechtsorde ernstig geschokt en de wet stelt daarop de (aller)hoogste gevangenisstraffen.
Na het plegen van dit uiterst strafwaardige feit, heeft de verdachte, mogelijk mede ter ontkoming aan de (strafrechtelijke) consequenties daarvan gepoogd zich van het leven te beroven, met als gevolg een dwarslaesie met blijvend fysieke gevolgen.
Deze door de verdachte zelf veroorzaakte omstandigheid brengt naar 's hofs oordeel niet mede, dat een strafrechtelijke reactie achterwege zou moeten blijven, zoals de raadsman beoogt, dan wel dat slechts met een symbolische straf zou kunnen worden volstaan. Daarvoor acht het hof het gepleegde feit te ernstig en de rechtsorde te zeer geschokt. Het hof is daarom van oordeel, dat de op te leggen straf primair recht moet doen aan de geschokte rechtsorde en de naasten van het slachtoffer in het bijzonder, waarbij slechts ten dele rekening kan worden gehouden met de fysieke inconveniënten van de verdachte.
Kwesties als detentiegeschiktheid en de wijze waarop de straf moet worden ondergaan, dienen in het kader van de tenuitvoerlegging daarvan aan de orde te komen, al dan niet aan de hand van de mogelijkheden, die de Gevangenismaatregel daartoe biedt.
De in hoger beroep gevorderde straf van twee jaren doet onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het is op deze grond dat het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de procureur-generaal is gevorderd.
Het hof is aldus van oordeel dat een straf van na te melden duur passend en geboden is, hoezeer ook de verdachte op grond van de psychiatrische rapportage van 10 mei 1993 van Prof. Dr. [betrokkene 2] en het psychologisch rapport van 19 mei 1993 van [betrokkene 3], verminderd toerekeningsvatbaar is bevonden.
4.3. In die overwegingen ligt als 's Hofs opvatting besloten dat bij het opleggen van een vrijheidsstraf de vraag of de verdachte al dan niet in staat is die straf te ondergaan niet aan de orde kan komen. Die opvatting is onjuist. In een geval als het onderhavige, waarin gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan. Nu zodanige verantwoording in de bestreden uitspraak ontbreekt is de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.4. De in het middel blijkens de daarop gegeven toelichting onder 3.3 vervatte klacht is derhalve gegrond.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging niet in stand kan blijven, de overige in het middel vervatte klachten geen bespreking behoeven en beslist moet worden als volgt.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat de strafoplegging betreft;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Keijzer, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Koster in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 7 november 1995.