4.2. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een vuurwapen een onschuldige vrouw onverhoeds en in koelen bloede op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Daar waar te dezen telastelegging van ‘’moord’’ — al dan niet primair — geïndiceerd was geweest, heeft de steller daarvan gekozen voor ‘’doodslag’’, hoewel de stukken voldoende aanwijzingen bevatten, dat de verdachte met kalm beraad en na rustig overleg uitvoering heeft gegeven aan zijn tevoren opgevat voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven.
Door dit soort strafbare feiten is de rechtsorde ernstig geschokt en de wet stelt daarop de (aller)hoogste gevangenisstraffen.
Na het plegen van dit uiterst strafwaardige feit, heeft de verdachte, mogelijk mede ter ontkoming aan de (strafrechtelijke) consequenties daarvan gepoogd zich van het leven te beroven, met als gevolg een dwarslaesie met blijvend fysieke gevolgen.
Deze door de verdachte zelf veroorzaakte omstandigheid brengt naar 's hofs oordeel niet mede, dat een strafrechtelijke reactie achterwege zou moeten blijven, zoals de raadsman beoogt, dan wel dat slechts met een symbolische straf zou kunnen worden volstaan. Daarvoor acht het hof het gepleegde feit te ernstig en de rechtsorde te zeer geschokt. Het hof is daarom van oordeel, dat de op te leggen straf primair recht moet doen aan de geschokte rechtsorde en de naasten van het slachtoffer in het bijzonder, waarbij slechts ten dele rekening kan worden gehouden met de fysieke inconveniënten van de verdachte.
Kwesties als detentiegeschiktheid en de wijze waarop de straf moet worden ondergaan, dienen in het kader van de tenuitvoerlegging daarvan aan de orde te komen, al dan niet aan de hand van de mogelijkheden, die de Gevangenismaatregel daartoe biedt.
De in hoger beroep gevorderde straf van twee jaren doet onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het is op deze grond dat het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de procureur-generaal is gevorderd.
Het hof is aldus van oordeel dat een straf van na te melden duur passend en geboden is, hoezeer ook de verdachte op grond van de psychiatrische rapportage van 10 mei 1993 van Prof. Dr. [betrokkene 2] en het psychologisch rapport van 19 mei 1993 van [betrokkene 3], verminderd toerekeningsvatbaar is bevonden.