ECLI:NL:HR:1995:AA3159

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30427
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en aftrek van autokosten voor invaliditeit

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 mei 1994, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belastinginspecteur had een aanslag opgelegd, die na bezwaar was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 42.490,--. Het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en het belastbaar inkomen verder verlaagd tot ƒ 42.198,--. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij verschillende klachten heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende en zijn echtgenote arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontvangen en voor hun vervoer afhankelijk zijn van een auto. Het Hof had geoordeeld dat de kosten van de 3.068 km die belanghebbende voor geneeskundige hulp heeft gereden, op ƒ 0,61 per kilometer moesten worden gesteld. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist beschouwd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verrekening van een bedrag van ƒ 245,-- met een ten onrechte in het inkomen begrepen bedrag van ƒ 537,-- niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De Hoge Raad oordeelde verder dat de klachten van belanghebbende over de aftrek van zogenoemde leefkilometers niet konden worden aanvaard, omdat deze opvatting niet juist was. Ook de stelling dat de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, werd verworpen, omdat deze niet eerder voor het Hof was aangevoerd. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de zaak moest worden verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en gelastte dat het griffierecht van ƒ 300,-- aan belanghebbende werd vergoed. Dit arrest is op 22 november 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.490,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.198,--.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende en zijn echtgenote genieten arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Zij zijn in verband met hun invaliditeit voor hun vervoer op het gebruik van een auto aangewezen. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende ongeveer 19.000 km gereden, waarvan 3.068 km voor het verkrijgen van geneeskundige hulp. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten van de in 3.1 bedoelde 3.068 km moeten worden gesteld op ƒ 0,61 per kilometer. Dit oordeel, dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. De klachten falen in zoverre. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de aanslagregeling ter zake van de in 3.1 bedoelde 3.068 km een te hoge aftrek is verleend en dat het inkomen uit dien hoofde tot een bedrag van ƒ 245,-- te laag is vastgesteld. Het Hof heeft vervolgens op het voetspoor van de Inspecteur dit bedrag verrekend met een ten onrechte in belanghebbendes inkomen begrepen bedrag van ƒ 537,--. Blijkens belanghebbendes pleitnota voor het Hof heeft belanghebbende tegen deze verrekening geprotesteerd, welk protest niet anders kan worden opgevat dan dat naar belanghebbendes mening de door de Inspecteur bepleite verrekening in strijd komt met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Nu het Hof deze stelling niet heeft onderzocht en uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende die stelling heeft prijsgegeven, is 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De klachten zijn in zoverre gegrond. 3.4. Voor zover belanghebbendes klachten berusten op de opvatting dat een belastingplichtige die in verband met zijn invaliditeit voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een auto, voor de toepassing van artikel 46, lid 1, aanhef en letter b, en lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 recht heeft op aftrek van kosten van zogenoemde leefkilometers, falen de klachten omdat die opvatting niet als juist kan worden aanvaard. 3.5. Belanghebbende voert in zijn beroepschrift in cassatie nog aan dat de inspecteur in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel omdat hij - aldus belanghebbende - geen aftrek verleent voor zogenoemde leefkilometers maar AAW-vergoedingen voor zodanige kilometers onbelast laat. Voor zover de klachten op die stelling berusten kunnen zij niet tot cassatie leiden, omdat die stelling in cassatie buiten beschouwing moet blijven nu uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende die stelling ook reeds voor het Hof heeft aangevoerd en die stelling mede een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is. 3.6. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat zijn autokosten aanmerkelijk hoger zijn dan wanneer hij en zijn echtgenote niet invalide waren geweest. Deze stelling, waarvan uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende haar heeft prijsgegeven, kan in het licht van belanghebbendes verdere stellingen niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende zich voor het Hof op het standpunt heeft gesteld dat wanneer aftrek van de kosten van zogenoemde leefkilometers niet mogelijk is, recht op aftrek bestaat tot het bedrag waarmee belanghebbendes totale autokosten, andere dan die voor de in 3.1 bedoelde 3.068 km, overtreffen de autokosten welke behoren tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn en die wat inkomen, vermogenspositie en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als belanghebbende. Uit 's Hofs uitspraak wordt niet duidelijk of het Hof die stelling heeft onderzocht. Voor zover het Hof die stelling niet heeft onderzocht is 's Hofs uitspraak ook in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Voor zover het Hof belanghebbendes stelling heeft verworpen met hetgeen het in 5.1 t/m 5.3 van zijn uitspraak heeft overwogen, heeft het Hof daarbij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten zijn ook in zoverre gegrond. 3.7. Het vorenoverwogene brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven en dat verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van zijn beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 22 november 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.