gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 mei 1994 betreffende de haar voor het jaar 1982 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1982 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 30.763.851,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 15 februari 1995 geconcludeerd tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. In 1954 heeft belanghebbende op de voet van het bepaalde in artikel 17 van de Organisatiewet Sociale Verzekering (hierna: de OSV) van het bestuur van de bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electronische Industrie (hierna: de Bedrijfsvereniging) toestemming verkregen om voor de ziekengeldverzekering van haar werknemers een afdelingskas te vormen.
3.1.2. Met ingang van 1977 heeft belanghebbende een reserve assurantie eigen risico gevormd ter zake van de risico's voortvloeiende uit de uitvoering van de Ziektewet.
3.1.3. Artikel 17, lid 3, van de OSV bepaalt dat de afdelingskas ten doel heeft de werkgever met zijn bij de afdelingskas verzekerde werknemers zelf het risico te doen dragen van, kort gezegd, de ziekengeldverzekering ingevolge de Ziektewet. In artikel 17, lid 5, van de OSV wordt bepaald dat de afdelingskas geen rechtspersoonlijkheid bezit en dat zij onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvereniging. Artikel 21, lid 5, van de OSV bepaalt dat de statuten van de bedrijfsvereniging regels moeten geven omtrent de verrekening na opheffing van de afdelingskas van enig batig slot van de rekening tussen de bedrijfsvereniging en de afdelingskas met de betrokken onderneming of ondernemingen en de ten tijde van de opheffing in dienst van die onderneming of ondernemingen zijnde werknemers.
3.1.4. De statuten van de Bedrijfsvereniging, evenals het in juli 1972 opgestelde Reglement van de Afdelingskas X geven nadere regels omtrent de werking van de afdelingskas, zoals weergegeven in de bepalingen, door het Hof opgenomen in de onderdelen 2.3.1 tot en met 2.4 van zijn uitspraak.
3.1.5. Ingevolge de voor haar geldende regels betaalde belanghebbende ook in het onderhavige jaar een speciaal voor haar vastgestelde premie aan de afdelingskas. Belanghebbende dient in de kas een reserve ter grootte van ten minste een zesde deel van de jaarpremie te vormen en dient daarnaast zekerheid te stellen. Belanghebbende heeft aan deze verplichtingen voldaan.
3.1.6. Uitkeringen ingeval van ziekte van werknemers van belanghebbende worden ten laste van de afdelingskas gebracht. De werknemers behouden hun aanspraken uit hoofde van de verplichte verzekering ten opzichte van de Bedrijfsvereniging. De Bedrijfsvereniging kan belanghebbende aanspreken indien deze of de afdelingskas in gebreke blijft met betrekking tot het doen van uitkeringen.
3.2. Het Hof heeft overwogen dat de voldoening van de uitkeringen door de afdelingskas, naar het oordeel van de Bedrijfsvereniging, voldoende zeker is gesteld door de jaarlijks vastgestelde, door belanghebbende te betalen premie, welke zo wordt vastgesteld dat een reserve van ten minste een zesde deel van de jaarpremie gevormd wordt of in stand blijft, en dat de betaling van die premie, of de schuldig erkenning daarvan, een bedrijfslast voor belanghebbende vormt. Het Hof acht de aansprakelijkheid van belanghebbende meer van formele betekenis en is van oordeel dat bij het onderbrengen van het onderhavige risico in een afdelingskas sprake is van het verzekeren van het risico dat belanghebbende uitkeringen aan werknemers moet doen in geval van ziekte zonder dat daartegenover arbeid wordt verricht, hetgeen tot gevolg heeft dat door belanghebbende geen reserve assurantie eigen risico kan worden gevormd, daar deze slechts betrekking kan hebben op een onverzekerd risico.
3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel. Het betoogt dat, nu de afdelingskas - overeenkomstig hetgeen geldt voor "eigen-risicodragers", die tot 1 mei 1985 werden gelijkgesteld met een afdelingskas - juist ertoe strekt om het risico van de ziekengeldverzekering te doen dragen door de werkgever, het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat van verzekering sprake is.
3.4.1. Volgens artikel 17, lid 3, van de OSV is het doel van de afdelingskas de werkgever en werknemers zelf het risico van de ziekengeldverzekering te doen dragen. Dat belanghebbende dit risico mede draagt, volgt uit het gegeven dat de premies, speciaal toegesneden op het op peil houden van de haar betreffende afdelingskas, te haren laste komen, dat zij uiteindelijk aansprakelijk is voor de uitkeringen die gedaan moeten worden, alsmede uit het positieve of negatieve belang dat zij heeft bij het liquidatiesaldo. De omstandigheid dat de middelen van de afdelingskas toebehoren aan de Bedrijfsvereniging, doet hieraan niet af, nu die kas uitsluitend door belanghebbende van middelen wordt voorzien. Het is dan ook niet juist het vormen en in standhouden van een afdelingskas als het verzekeren van een risico op te vatten.
3.4.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel gegrond is. Alsdan is niet in geschil dat ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aan belanghebbende in beginsel is toegestaan een reserve assurantie eigen risico te vormen tot dekking van het risico dat zij loopt met betrekking tot de ziekengeldverzekering. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Daar de tussen belanghebbende en de Inspecteur bestaande geschilpunten met betrekking tot de omvang van de reserve een nader onderzoek van feitelijke aard vergen, dient verwijzing te volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen zoals hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en gelast hem aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 1 november 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.Nr. 30.313 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Vennootschapsbelasting 1982 X B.V.
Parket, februari 1995 tegen:
de staatssecretaris van Financiën