Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 24 augustus 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 72.766,--. Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende, die betoogde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan 50 procent van zijn inkomen als docent bij de Belastingdienst/Opleidingen te Utrecht in zijn werkkamer thuis verdiende. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof niet de juiste maatstaf heeft aangelegd, namelijk of de belanghebbende meer dan 50 procent van zijn werktijd in de kantoorruimte thuis heeft doorgebracht. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kan blijven.
Na cassatie komt de vraag aan de orde of de tijd die de belanghebbende in zijn werkkamer thuis heeft doorgebracht voor zijn universitaire studie fiscaal recht, kan worden aangemerkt als werktijd voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat de studie niet enkel gericht was op het op peil houden van de vakkennis, maar op een duurzame verbetering van de positie van de belanghebbende als jurist.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.