ECLI:NL:HR:1995:AA3153

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over aanslag inkomstenbelasting en aftrek kantoorruimte

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 72.766,--. Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende, die betoogde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan 50 procent van zijn inkomen als docent bij de Belastingdienst/Opleidingen te Utrecht in zijn werkkamer thuis verdiende. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof niet de juiste maatstaf heeft aangelegd, namelijk of de belanghebbende meer dan 50 procent van zijn werktijd in de kantoorruimte thuis heeft doorgebracht. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand kan blijven.

Na cassatie komt de vraag aan de orde of de tijd die de belanghebbende in zijn werkkamer thuis heeft doorgebracht voor zijn universitaire studie fiscaal recht, kan worden aangemerkt als werktijd voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat de studie niet enkel gericht was op het op peil houden van de vakkennis, maar op een duurzame verbetering van de positie van de belanghebbende als jurist.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 30.652
22 november 1995
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 24 augustus 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 72.766,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof, dat heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn inkomen als docent bij de Belastingdienst/Opleidingen te Utrecht in 1991 voor meer dan 50 percent in zijn werkkamer thuis verdiende, heeft op grond daarvan beslist dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek voor de kantoorruimte in de eigen woning.
3.2. Uit de bestreden uitspraak wordt evenwel niet duidelijk of het Hof bij dat oordeel de voor een geval als het onderhavige juiste maatstaf heeft aangelegd, te weten: of belanghebbende meer dan 50 per- cent van zijn werktijd in die kantoorruimte thuis heeft doorgebracht (Hoge Raad 27 april 1994, nr 29.210, BNB 1994/193). Reeds hierom kan die uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen voor een onderzoek in volle omvang.
4. Na cassatie
Bij de behandeling van de zaak na cassatie komt opnieuw de vraag aan de orde of de tijd die belang- hebbende in zijn werkkamer thuis ten behoeve van zijn universitaire studie fiscaal recht heeft doorgebracht, voor de toepassing van artikel 36, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) in aanmerking kan worden genomen als werktijd waarin hij zijn inkomsten uit dienstbetre king heeft verworven. Die vraag moet ontkennend wo den beantwoord, omdat hier sprake is van een boven de vervulling van de dienstbetrekking uitgaande studie voor een beroep als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter c, van de Wet. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten immers geen andere ge- volgtrekking toe dan dat de door belanghebbende g volgde universitaire studie fiscaal recht niet stre te tot het op peil houden van reeds verworven vakke nis - daaronder begrepen de aanvulling van die kennis welke door de ontwikkeling van het vak is geboden om de vakbekwaamheid niet te doen verminderen - maar tot een duurzame verbetering van belanghebbendes positie als jurist heeft geleid.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met in achtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 22 november 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.