ECLI:NL:HR:1995:AA3151

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrek van lijfrentekoopsom en voorwaarden voor doorstorting naar verzekeraar

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch, die betrekking heeft op de inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 1986. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 44.886, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof heeft de aanslag echter verminderd tot ƒ 28.189. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt of belanghebbende zich kan beroepen op een Resolutie die premie-aftrek toestaat onder bepaalde voorwaarden. Belanghebbende had een lijfrente-overeenkomst gesloten met een vennootschap waarvan hij directeur en aandeelhouder was. De Inspecteur weigerde de aftrek van de koopsom van de lijfrente, omdat deze niet tijdig was doorgestort naar een professionele verzekeraar. Belanghebbende had verzocht om aftrek, maar dit verzoek werd afgewezen.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld over de termijn waarbinnen de premies moesten worden doorgestort. De Hoge Raad stelt vast dat de termijn niet meer kon worden nageleefd op het moment dat de Inspecteur zijn standpunt definitief had gemaakt. Het middel van belanghebbende is gegrond, en de Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, waarbij de eerdere uitspraak van het Hof wordt vernietigd.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 8 november 1995 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 30.656
8 november 1995
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's Hertogenboschvan 22 augustus 1994 betreffende de aan
[X]te
[Z]
voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1986 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.886,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 28.189,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een lijfrente-overeenkomst gesloten met [A] B.V.(hierna: de B.V.), van welke vennootschap hij directeur en, te zamen met zijn echtgenote, enig aandeelhouder was. De verschuldigde koopsom van ƒ 16.697,-- is door belanghebbende in rekening courant schuldig gebleven aan de B.V. De Inspecteur heeft de aftrek van bedoelde koopsom geweigerd. Nadat het door belanghebbende op 18 maart 1988 tegen de aanslag gemaakte bezwaar door de inspecteur bij uitspraak van 21 oktober 1991 was verworpen, heeft (de gemachtigde van) belanghebbende de Inspecteur tijdens een telefoongesprek op 23 januari 1992 verzocht om aftrek van de koopsom voor het onderhavige jaar alsnog toe te staan indien deze koopsom zou worden doorgestort naar een in Nederland gevestigde professionele verzek raar. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Als uitvloeisel van ter zitting gemaakte nadere procesaf- spraken heeft belanghebbende de koopsom op 22 maart 1993 gestort bij een in Nederland gevestigde professionele verzekeraar.
3.2. In cassatie gaat het allereerst om de vraag of belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op de Resolutie van 4 november 1986, no. 286-15 738 (BNB 1987/39), zoals deze is gewijzigd bij Resolutie van 13 augustus 1987, nr. DB87/4566, BNB 1987/252 (hier- na: de Resolutie), voor zover deze onder 3 inhoudt dat indien niet voldaan is aan de in de bijlage bij de Resolutie vermelde voorwaarden desalniettemin premie-aftrek wordt verleend indien, voor zover thans van belang, alsnog op zo kort mogelijke termijn de premies worden doorgestort naar een in Nederland gevestigde professionele verzekeraar.
3.3. Terecht keert het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat in de Resolutie onder "op kort mogelijke termijn" moet worden verstaan: kort mogelijke termijn nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat niet voldaan is aan de in de bij- lage bij de Resolutie gestelde voorwaarden. Bezien in samenhang met het in de Resolutie onder 2 gestelde kunnen die woorden voor gevallen waarin de belasting- plichtige en de inspecteur van mening verschillen of is voldaan aan de in de bijlage gestelde voorwaarden redelijkerwijs slechts worden opgevat als: op zo kort mogelijke termijn nadat de inspecteur definitief zijn standpunt aan de belastingplichtige heeft kenbaar gemaakt.
3.4. Nadat de Inspecteur bij de op 21 oktober 1991 gedagtekende uitspraak op het bezwaarschrift definitief zijn standpunt had bepaald is eerst op 23 januari 1992 namens belanghebbende verzocht aftrek van de koopsom alsnog toe te staan indien deze zou worden doorgestort. Dit laat geen ander oordeel toe dan dat op 23 januari 1992 vaststond dat doorstorting niet meer op zo kort mogelijke termijn als bedoeld in de Resolutie kon plaatsvinden. Het middel is in zoverre gegrond.
3.5. Nu voorts uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende overigens feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel van het Hof zouden kunnen rechtvaardigen dat op grond van onzorgvuldig handelen van de Inspecteur het belanghebbende niet kan worden toegerekend dat de premies niet op zo kort mogelijke ter- mijn zijn doorgestort, is het middel ook overigens gegrond. De uitspraak van de Inspecteur dient derhalve te worden bevestigd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Dit arrest is op 8 november 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud en op die datum in het openbaar uitgesproken.