ECLI:NL:HR:1995:AA3140
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- A. Zuurmond
- H. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kwalificatie van hypotheekverplichtingen als binnenlandse schulden in de vermogensbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een buitenlands belastingplichtige, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 december 1994. De zaak betreft een aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1991, waarbij belanghebbende een binnenlands vermogen van ƒ 13.885.000,-- had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.
In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat de door hypotheek verzekerde verplichtingen als binnenlandse schulden in de zin van artikel 13, lid 2, letter b, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 moeten worden aangemerkt. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, wat leidde tot het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de juridische eigendom van de onroerende zaken bij belanghebbende lag, maar de economische eigendom bij anderen.
De Hoge Raad oordeelt dat de wetsbepaling zoals die na de inwerkingtreding van de Wet van 27 april 1989 luidt, bepaalt dat schulden verzekerd door hypotheek op in Nederland gelegen onroerende zaken als binnenlandse schulden worden aangemerkt, mits de op die schulden betrekking hebbende renten en kosten in aanmerking komen bij de bepaling van het binnenlandse onzuivere inkomen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de kosten niet in aanmerking komen, en dat het betoog van belanghebbende niet kan worden aanvaard.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 29 november 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en C.H.M. Jansen, en is in het openbaar uitgesproken.