ECLI:NL:HR:1995:AA3135
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- De Moor
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 23 december 1994, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989, bedroeg ƒ 12.163,-- en werd zonder verhoging opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
In het cassatiegeding heeft de Staatssecretaris van Financiën het beroep bestreden met een vertoogschrift. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten, heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is op 29 november 1995 vastgesteld door vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, samen met de raadsheren Van der Linde en De Moor, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.