ECLI:NL:HR:1995:AA3116

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en kantoorruimte in de woning

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 31 mei 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 had opgelegd. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 65.826,--. Belanghebbende heeft met toestemming van de Inspecteur rechtstreeks beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 65.626,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen die berusten op de opvatting dat het begrip kantoorruimte in de woning van de belastingplichtige gelijk is aan het begrip werkruimte, falen. Dit omdat het Hof op juiste gronden heeft geoordeeld dat deze opvatting niet kan worden aanvaard.

Daarnaast faalt ook de klacht van belanghebbende dat het Hof een te beperkt begrip kantoorruimte hanteert, omdat de aangehaalde uitlating in Infobulletin 91/639 geen grond biedt voor deze opvatting. De Hoge Raad concludeert dat de middelen ook voor het overige falen en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten en het griffierecht, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende, noch om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van belanghebbende.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 65.826,--. Belanghebbende is tegen deze aanslag met schriftelijke toestemming van de Inspecteur rechtstreeks in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag, waarmee het Hof klaarblijkelijk heeft bedoeld: een belastbaar inkomen, van ƒ 65.626,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Voor zover de middelen berusten op de opvatting dat het in artikel 36 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voorkomende begrip kantoorruimte in de woning van de belastingplichtige dezelfde betekenis heeft als het begrip werkruimte in de zin van artikel 35, lid 3 (oud) van die wet, falen zij, omdat die opvatting op de door het Hof daarvoor aangegeven gronden niet als juist kan worden aanvaard. 3.2. Voor zover de middelen erover klagen, dat bij onjuistbevinding van de in 3.1 vermelde opvatting, het Hof heeft miskend dat de in 's Hofs uitspraak aangehaalde uitlating in Infobulletin 91/639 uitgaat van een te beperkt begrip kantoorruimte doordat die uitlating daartoe naar belanghebbendes mening uitsluitend rekent werk- of studeerkamers waar werkzaamheden worden verricht die bestaan uit schrijven en lezen, falen zij omdat die uitlating daarvoor geen grond biedt. 3.3. De middelen falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten en griffierecht De Hoge Raad ziet geen aanleiding de Staatssecretaris van Financiën te gelasten het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 oktober 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.