ECLI:NL:HR:1995:AA3073

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • C.H.M. de Moor
  • M. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en de kwalificatie van inlegzolen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 november 1993. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1990. Aan belanghebbende was een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 5.584,-- aan enkelvoudige belasting, welke na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende aangevoerd dat de inlegzolen die hij aanmeet en plaatst, niet als steunzolen moeten worden aangemerkt, maar als podokinesiologisch instrument. Dit instrument zou volgens belanghebbende moeten worden gezien als een spierstimulator, die de lichaamshouding en -beweging van de patiënt verbetert. Het Hof oordeelde echter dat de inlegzolen niet voldoen aan de criteria om in het verlaagde btw-tarief van 6% te vallen, zoals vermeld in de relevante belastingwetgeving en resoluties.

De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het Hof niet heeft onderzocht of de inlegzolen als spierstimulatoren kunnen worden aangemerkt. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat de inlegzolen, zoals beschreven door belanghebbende, niet als spierstimulatoren in de zin van de belastingwetgeving kunnen worden gekwalificeerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 8 maart 1995 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 november 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 5.584,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende exploiteert een kleinhandel in dames- en herenschoenen en een praktijk in podokinesiologie. Het gaat bij podokinesiologie om het - al of niet op verwijzing door een medicus - aanmeten en plaatsen van inlegzolen (proprioceptieve voorzieningen) in de schoenen van een vervolgens onder controle blijvende patiënt met als doel verbetering van de lichaamshouding en -beweging. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de onderhavige inlegzool niet is aan te merken als een steunzool, doch als een podokinesiologisch instrument, dat is een op maat gemaakt richtmiddel dat aan de onderkant van de voet wordt aangebracht om de daar aanwezige neurologische structuur zodanig te prikkelen dat in een ketenreactie juist de houding van de patiënt wordt beïnvloed, waarbij met name op de spieren die rechthouden en recht herinneren het rek- en trekvermogen van de spier c.q. spiergroepen wordt gestimuleerd. Op deze gronden heeft belanghebbende aangevoerd dat de onderhavige inlegzool moet worden aangemerkt als een spierstimulator.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderwerpelijke inlegzolen niet zoveel verwantschap met de in tabel I, post a-35 en de Resolutie van 29 mei 1989, nr. VB88/1731, Vakstudie Nieuws 1989, blz. 1585, genoemde voorzieningen hebben, dat zij in het tarief van 6% kunnen delen, omdat post 35 letterlijk niet geldt, terwijl ook in de Resolutie de inlegzolen geen plaats hebben gevonden.
3.3. Het middel klaagt erover dat het Hof niet heeft onderzocht of de onderwerpelijke inlegzolen als in laatstgenoemde post genoemde spierstimulatoren kunnen worden aangemerkt. De klacht is gegrond, doch kan niet tot cassatie leiden, aangezien de inlegzolen als hiervóór in 3.1 omschreven naar gangbaar spraakgebruik niet aangemerkt kunnen worden als spierstimulatoren in de zin van post a-35.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 maart 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken