ECLI:NL:HR:1995:AA3064

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30186
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • P. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake aanslag inkomstenbelasting voor predikant

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende, werkzaam als predikant van een Gereformeerde Kerk, had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 81.873,--. Na het bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur verlaagd, maar de belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 81.283,--.

De Staatssecretaris van Financiën stelde beroep in cassatie in tegen deze uitspraak van het Hof. In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende een bedrag van ƒ 590,-- als aftrekbare kosten had opgevoerd voor specifieke kleding die hij droeg tijdens kerkdiensten en begrafenissen. Het Hof oordeelde dat de kerkeraad van de belanghebbende verwachtte dat hij in het zwart gekleed verscheen, wat leidde tot de conclusie dat deze kleding als werkkleding moest worden aangemerkt volgens artikel 36, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof, waarbij werd opgemerkt dat de kleding, hoewel ook buiten het ambt te dragen, niet geschikt was voor het normale dagelijkse leven. Het beroep van de Staatssecretaris werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 8 maart 1995 gedaan door de vice-president Stoffer en de overige raadsheren, en het griffierecht voor de Staatssecretaris werd vastgesteld op ƒ 150,--.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 maart 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.873,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.283,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is als predikant van een Gereformeerde Kerk werkzaam. Hij heeft in zijn aangifte ter zake van een zwart pak, zwarte schoenen en een zwarte overjas een bedrag van ƒ 590,-- als aftrekbare kosten in aanmerking genomen. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, onder andere door de kerkeraad van belanghebbende wordt verwacht dat hij tijdens kerkdiensten en begrafenissen in het zwart verschijnt. 3.3. Uitgaande van dit in cassatie niet bestreden oordeel, waarin ligt besloten dat het belanghebbende niet vrijstaat bij genoemde gelegenheden in andere kleding dan de onder 3.1 genoemde te verschijnen, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat die kleding voor belanghebbende werkkleding in de zin van artikel 36, lid 1, letter f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1990) vormt. Immers die kleding moet op één lijn worden gesteld met het tijdens hun werkzaamheden door een kelner of een musicus gedragen rokkostuum, welk rokkostuum blijkens de memorie van toelichting bij voormeld artikel van het ontwerp van wet dat heeft geleid tot de Wet van 27 april 1989, Stb. 123 (Kamerstukken II 1988/89, 20.873, nr. 3, blz. 27), moet worden aangemerkt als werkkleding in de zin van voormeld artikel. Anders dan in het middel wordt verondersteld gaat het bij de onderhavige kleding klaarblijkelijk om kleding die weliswaar ook buiten de uitoefening van het ambt kan worden gedragen maar, evenals bij voorbeeld een rokkostuum, niet geschikt is om te worden gebruikt in het normale dagelijkse leven. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 maart 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep (ƒ 300,-- minus ƒ 150,-- betaald voor vervanging van de mondelinge uitspraak) ƒ 150,-- griffierecht geheven.