ECLI:NL:HR:1995:AA3063
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Bellaart
- De Moor
- C.H.M. Jansen
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 1995 uitspraak gedaan op het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z. Het verzoek betreft de veroordeling van de wederpartij, in dit geval de Staatssecretaris van Financiën, in de kosten van het geding dat voortvloeit uit de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1986. De Hoge Raad heeft de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens in overweging genomen, evenals het Besluit fiscale procedures.
De Hoge Raad oordeelt dat er termen aanwezig zijn om te beslissen over de proceskosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in het cassatiegeding. Het Hof had eerder, op 8 december 1993, een mondelinge uitspraak gedaan in het geding dat vóór 1 januari 1994 was beëindigd. Dit betekent dat er voor een veroordeling van de Staatssecretaris van Financiën in die kosten in het cassatiegeding geen plaats is, zoals eerder vastgesteld in HR 2 maart 1994, BNB 1994/153.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan in raadkamer, waarbij de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.