ECLI:NL:HR:1995:AA3063

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
  • C.H.M. Jansen
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 1995 uitspraak gedaan op het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z. Het verzoek betreft de veroordeling van de wederpartij, in dit geval de Staatssecretaris van Financiën, in de kosten van het geding dat voortvloeit uit de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1986. De Hoge Raad heeft de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens in overweging genomen, evenals het Besluit fiscale procedures.

De Hoge Raad oordeelt dat er termen aanwezig zijn om te beslissen over de proceskosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in het cassatiegeding. Het Hof had eerder, op 8 december 1993, een mondelinge uitspraak gedaan in het geding dat vóór 1 januari 1994 was beëindigd. Dit betekent dat er voor een veroordeling van de Staatssecretaris van Financiën in die kosten in het cassatiegeding geen plaats is, zoals eerder vastgesteld in HR 2 maart 1994, BNB 1994/153.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan in raadkamer, waarbij de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tot veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding betreffende de haar over het jaar 1986 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Beoordeling van het verzoek De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, en gezien het Besluit fiscale procedures, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Met betrekking tot de kosten van het geding voor het Hof geldt, nu dat geding vóór 1 januari 1994 is beëindigd met het doen van de mondelinge uitspraak op 8 december 1993, dat voor een veroordeling van de Staatssecretaris van Financiën in die kosten in het geding in cassatie geen plaats is (HR 2 maart 1994, BNB 1994/153). 2. Beslissing De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lau-wers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 8 maart 1995.