ECLI:NL:HR:1995:AA3060

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 maart 1994. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1986, opgelegd aan belanghebbende, die in dat jaar geen aanslag had ontvangen. De navorderingsaanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 139.126, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd later door de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verlaagde tot ƒ 134.853, met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 79.803, en het kwijtscheldingsbesluit vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën stelde cassatie in tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad beoordeelt de uitspraak van het Hof en constateert dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de inkomsten uit arbeid verricht op een boorschip in internationale wateren vrijgesteld zijn van Nederlandse inkomstenbelasting. De Hoge Raad verwijst naar het Besluit voorkoming dubbele belasting 1965, dat bepaalt dat vrijstelling alleen geldt voor arbeid verricht binnen het gebied van een andere Mogendheid. Aangezien internationale wateren hier niet onder vallen, is het oordeel van het Hof onjuist.

Daarnaast heeft het Hof een subsidiaire stelling van de Inspecteur ten onrechte buiten behandeling gelaten. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer, met inachtneming van dit arrest. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 maart 1994 betreffende na te melden aan X te Z (Denemarken) over het jaar 1986 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende aan wie voor het jaar 1986 geen aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 139.126,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 134.853,-- met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 79.803, zonder verhoging, het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve 3.1. Het Hof heeft, ervan uitgaande dat belanghebbende in 1986 in privaatrechtelijke dienstbetrekking op een boorschip arbeid heeft verricht niet alleen in de territoriale wateren en op het continentale plat van Nigeria maar ook in de, naar kennelijk is bedoeld: buiten dat plat gelegen, internationale wateren in de nabijheid van dat land, geoordeeld dat het gehele bedrag van de inkomsten uit die arbeid van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge het Besluit voorkoming dubbele belasting 1965 (het Hof maakt kennelijk abusievelijk melding van 1989; hierna BVDB). Het tegen dit oordeel gerichte middel is gegrond. Immers, ingevolge artikel 2, lid 2, onderdeel b, onder 1, BVDB (tekst 1986) bestaat recht op vrijstelling van inkomstenbelasting voor zover de arbeid ter zake waarvan de inkomsten zijn genoten, is verricht binnen het gebied van een andere Mogendheid. Tot het gebied van een mogendheid plegen volkenrechtelijk de internationale wateren niet te worden gerekend, terwijl uit het BVDB - voor de toepassing waarvan blijkens artikel 2, lid 4, letter d, onder het gebied van een Mogendheid wordt verstaan het grondgebied van die Mogendheid met inbegrip van het gebied buiten de territoriale wateren van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen - niet blijkt van de bedoeling van de besluitgever af te wijken van wat naar het volkenrecht tot de internationale wateren moet worden gerekend, zij het dat de besluitgever internationale wateren boven een deel van het continentale plat waar een andere Mogendheid soevereine rechten kan uitoefenen tot het gebied van die Mogendheid rekent. 3.2. Nu het Hof in zijn rechtsoverweging 6.3 klaarblijkelijk waarde heeft toegekend aan de in zijn uitspraak onder 3.2 omschreven jaaropgave van A heeft het de in zijn uitspraak onder 5 vermelde subsidiaire stelling van de Inspecteur ten onrechte buiten behandeling gelaten. 3.3. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang met dien verstande dat het hof waarnaar de zaak zal worden verwezen, ervan dient uit te gaan dat belanghebbende in 1986 binnenlands belastingplichtige was en dat eventueel door hem in dat jaar binnen het gebied van Nigeria uit arbeid genoten inkomen aldaar aan een belasting naar het inkomen was onderworpen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.