ECLI:NL:HR:1995:AA3058
Hoge Raad
- Cassatie
- A. van der Linde
- J. Bellaart
- M. van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting voor zelfstandig tennisleraar
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een zelfstandig tennisleraar, hierna belanghebbende genoemd, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990, waarbij een bedrag van ƒ 7.893,-- was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de argumenten van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof onder de loep genomen. Het Hof had geoordeeld dat de tennisleraar, die banen huurde en kosten voor training in rekening bracht, niet had aangetoond dat leerlingen recht hadden op het gebruik van een specifieke tennisbaan. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De strekking van de overeenkomst tussen de tennisleraar en zijn leerlingen was uitsluitend gericht op het geven van lessen, waarbij de leraar de locatie van de lessen bepaalde. Dit betekent dat er geen sprake was van de verhuur van een specifieke tennisbaan, wat van belang is voor de belastingheffing.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ook de andere middelen van cassatie beoordeeld, waaronder een beroep op gewekt vertrouwen door boekenonderzoek in eerdere jaren. De Hoge Raad oordeelt dat deze stelling niet eerder door belanghebbende is ingebracht en dat de beoordeling ervan een feitelijk onderzoek zou vereisen, wat in cassatie niet mogelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan op 22 februari 1995 door de raadsheer A. van der Linde als voorzitter, met de raadsheren J. Bellaart en M. van der Putt-Lauwers, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.