ECLI:NL:HR:1995:AA3058

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30401
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. Bellaart
  • M. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting voor zelfstandig tennisleraar

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een zelfstandig tennisleraar, hierna belanghebbende genoemd, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990, waarbij een bedrag van ƒ 7.893,-- was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de argumenten van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof onder de loep genomen. Het Hof had geoordeeld dat de tennisleraar, die banen huurde en kosten voor training in rekening bracht, niet had aangetoond dat leerlingen recht hadden op het gebruik van een specifieke tennisbaan. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De strekking van de overeenkomst tussen de tennisleraar en zijn leerlingen was uitsluitend gericht op het geven van lessen, waarbij de leraar de locatie van de lessen bepaalde. Dit betekent dat er geen sprake was van de verhuur van een specifieke tennisbaan, wat van belang is voor de belastingheffing.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ook de andere middelen van cassatie beoordeeld, waaronder een beroep op gewekt vertrouwen door boekenonderzoek in eerdere jaren. De Hoge Raad oordeelt dat deze stelling niet eerder door belanghebbende is ingebracht en dat de beoordeling ervan een feitelijk onderzoek zou vereisen, wat in cassatie niet mogelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 22 februari 1995 door de raadsheer A. van der Linde als voorzitter, met de raadsheren J. Bellaart en M. van der Putt-Lauwers, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 juni 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 7.893,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, die als zelfstandig tennisleraar op een tennispark banen huurde en aan leerlingen kosten van training in rekening bracht, inclusief een bedrag aangeduid als "baanhuur", niet heeft waargemaakt dat leerlingen recht hadden op het gebruik van een bepaalde tennisbaan, zodat de door belanghebbende aan zijn leerlingen in rekening gebrachte bedragen niet voor een gedeelte betrekking hadden op vrijgestelde verhuur van onroerend goed. Dit oordeel moet aldus worden verstaan, dat het Hof hiermede tot uitdrukking heeft gebracht dat de strekking van de door belanghebbende met de leerlingen overeengekomen prestatie uitsluitend is het geven van lessen, waarbij de leraar de plaats bepaalt waar deze lessen op de door hem gehuurde banen worden gegeven, zodat niet tevens sprake is van het tegen vergoeding ter beschikking stellen van een bepaalde tennisbaan aan die leerlingen. Aldus verstaan geeft 's Hofs oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan het als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst, zodat middel 1, dat dit oordeel bestrijdt, geen doel treft.
3.2. Middel 2, dat een beroep doet op door boekenonderzoek over de jaren 1986 en 1987 gewekt vertrouwen, kan evenmin tot cassatie leiden, aangezien uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat deze stelling reeds voor het Hof te berde is gebracht, en de beoordeling ervan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie de mogelijkheid ontbreekt. Hetzelfde heeft te gelden voor zover de middelen een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 22 februari 1995 door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren Bellaart en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.