gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z (Duitsland) - belanghebbende - en van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 augustus 1992 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de premieheffing volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 68.952,-- ten bedrage van ƒ 17.042,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 4.649,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris heeft eveneens beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben ieder bij vertoogschrift het cassatieberoep van de wederpartij bestreden. De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 28 april 1994 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, van de uitspraak van de Inspecteur en van de opgelegde aanslag.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende, die in het onderhavige jaar (1987) gedurende het gehele jaar in Nederland woonachtig was, heeft zich met ingang van 1 januari 1987 als zelfstandig apotheker in Duitsland gevestigd. Vóór genoemde datum was hij in Duitsland werkzaam als apotheker in loondienst. Hij was, beoordeeld naar uitsluitend de regels van Nederlands nationaal recht, voor het jaar 1987 als ingezetene verplicht verzekerd ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de overige volksverzekeringswetten (in de voor het jaar 1987 geldende teksten).
3.1.2. In Duitsland was belanghebbende sedert 5 november 1984 verplicht verzekerd bij het zogenoemde Versorgungswerk der Apothekerkammer-A te Q (Duitsland) ter zake van de risico's van ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid.
3.1.3. Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat hij, als voormalig werknemer, in 1987 onder de personele werkingssfeer viel van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1390/81 van de Raad van 12 mei 1981, (hierna: de Verordening) en dat op hem ingevolge de Verordening voor dat jaar, evenals voor de voorafgaande jaren, slechts de Duitse wetgeving van toepassing was. Dit standpunt is door de Inspecteur voor het Hof bestreden.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende voor het onderhavige jaar - 1987 - niet onder de personele werkingssfeer van de Verordening valt en dat mitsdien niet kan worden gezegd hij reeds uit kracht van deze verordening de premies volksverzekeringswetten, welke hij op grond van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving verschuldigd is, niet behoeft te betalen.
3.3. De hiervóór in 3.1.1 vermelde feiten brengen met zich, gezien het bepaalde in artikel 2, lid 1, jo. artikel 1, aanhef en letter a, onder ii, en Bijlage I, onder I (thans: J), van de Verordening, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 oktober 1993 in de zaak C-121/92, BNB 1994/203, dat belanghebbende voor het onderhavige jaar dient te worden aangemerkt als een zelfstandige die onder de personele werkingssfeer van de Verordening valt.
3.4. Op grond van het bepaalde in artikel 13, lid 1, en lid 2, aanhef en letter b, van de Verordening was voor het onderhavige jaar op belanghebbende slechts de Duitse wetgeving van toepassing.
3.5. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat belanghebbende voor het jaar 1987 ten onrechte is betrokken in de premieheffing volksverzekeringen. Voor zover middel I betoogt dat op belanghebbende slechts de Duitse wetgeving van toepassing is, treft het derhalve doel, terwijl het middel van de Staatssecretaris ongegrond is. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De door belanghebbende voorgestelde middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Staatssecretaris, vernietigt op het beroep van belanghebbende de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 11 januari 1995.Nr. 29.127 Mr. Van den Berge
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Premieheffing X
volksverzekeringen 1987 tegen:
Parket, 28 april 1994 de staatssecretaris
van Financiën
en omgekeerd.