gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 september 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.114,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.897,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was tot 31 mei 1991 werkzaam als directeur van een medisch pedagogisch instituut. In 1991 hebben 33 gesprekken en andere activiteiten met hem plaatsgevonden bij een outplacementbureau waar hij zich in verband met de beëindiging van die functie had ingeschreven. Tien gesprekken waren gericht op de sterkte/zwakte analyse van belanghebbende en vooral op het vinden en ontwikkelen via kunstzinnige activiteiten van nieuwe mogelijkheden voor hem. De overige 23 gesprekken waren in eerste instantie gericht op de opbouw van een netwerk, op het opstellen van een curriculum vitae alsmede van sollicitatiebrieven en later op de voorbereiding en evaluatie van netwerk- en sollicitatiegesprekken. De kosten van inschrijving bij het outplacementbureau bedroegen ƒ 2.000,-- terwijl de reiskosten die belanghebbende in verband met zijn bezoeken aan dat bureau heeft moeten maken ƒ 1.669,-- beliepen. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat slechts kosten die zijn gemaakt in het kader van het vinden van en het solliciteren naar een bestaande vacature als aftrekbare sollicitatiekosten kunnen worden aangemerkt en heeft vervolgens, na - in cassatie onbestreden - te hebben vastgesteld dat voormelde 23 gesprekken slechts voor een deel betrekking hadden op de opstelling van sollicitatiebrieven voor bestaande vacatures en op de voorbereiding van sollicitatiegesprekken in bestaande vacatures, in goede justitie ƒ 1.200,-- aangemerkt als aftrekbare sollicitatiekosten. 3.3. Voor zover het middel inhoudt dat alle door belanghebbende ter zake van outplacementbegeleiding gemaakt kosten voor aftrek in aanmerking komen, miskent het dat kosten van outplacement niet zonder meer als aftrekbare sollicitatiekosten kunnen worden aangemerkt (H.R. 1 februari 1995, nr. 30.025, BNB 1995/81). Als aftrekbare sollicitatiekosten kunnen niet worden aangemerkt kosten die verband houden met onderzoek naar de persoonlijkheid, zoals in dit geval de kosten verbonden aan de gesprekken gericht op de sterkte/zwakte analyse en op het vinden en ontwikkelen via kunstzinnige activiteiten van nieuwe mogelijkheden. Tot de voor aftrek in aanmerking komende sollicitatiekosten behoren wel kosten die kunnen worden toegerekend aan het zoeken naar een vacante betrekking en het dingen naar de vervulling daarvan, daaronder begrepen de kosten van advisering met betrekking tot solliciteren in het algemeen en de voorbereiding en evaluatie van sollicitatiegesprekken. Derhalve slaagt het middel voor zover het erover klaagt dat het Hof een te strenge maatstaf heeft aangelegd door de kosten van de onder 3.1 vermelde overige 23 gesprekken slechts aftrekbaar te achten voor zover deze betrekking hadden op het opstellen van sollicitatiebrieven voor bestaande vacatures en op de voorbereiding van sollicitatiegesprekken in bestaande vacatures. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie voor de onderhavige zaak redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van zijn beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op ƒ 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 24 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.