ECLI:NL:HR:1995:AA3024

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verontreinigingsheffing oppervlaktewateren en de kwalificatie van woonruimte

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 maart 1994. De zaak betreft een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren van de provincie Groningen voor het jaar 1991, opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van ƒ 975,--. Na bezwaar door belanghebbende is de aanslag door Gedeputeerde Staten gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van Gedeputeerde Staten, wat leidde tot het cassatieberoep.

In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in 1991 een perceel verhuurde aan vijf studenten, die gezamenlijk gebruik maakten van keuken, wc en douche. De aanslag in de verontreinigingsheffing was gebaseerd op 13 vervuilingseenheden, berekend volgens de bij de Verordening zuiveringsbeheer behorende tabel afvalwatercoefficienten. De Hoge Raad oordeelt dat het perceel voor de toepassing van de Verordening niet kan worden gekwalificeerd als 'woonruimte', zoals eerder vastgesteld in een arrest van de Raad van 23 juli 1984.

De Hoge Raad behandelt ook de klachten van belanghebbende. De klacht dat het nummer 44 van de tabel afvalwatercoefficienten leidt tot een te hoge vervuilingswaarde wordt verworpen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Evenzo faalt de klacht dat een lekkende stortbak in 1991 zou hebben geleid tot een te hoog watergebruik, omdat deze omstandigheid niet voldoende grond biedt om af te wijken van de berekening op basis van verbruikte hoeveelheid water.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 februari 1995 vastgesteld door de vice-president en de raadsheren, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 maart 1994 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren van de provincie Groningen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren van de provincie Groningen opgelegd ten bedrage van ƒ 975,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. GS hebben een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende verhuurde in 1991 een perceel aan vijf studenten, die keuken, w.c. en/of douche gemeenschappelijk gebruikten. Belanghebbende is ter zake van dat perceel aangeslagen in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren van de provincie Groningen voor een aantal van 13 vervuilingseenheden. Dit aantal is overeenkomstig de bij de Verordening zuiveringsbeheer (hierna: de Verordening) behorende tabel afvalwatercoefficienten berekend door vermenigvuldiging van de gebruikte hoeveelheid kubieke meters water met een factor 0,023. 3.2. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat het onderhavige perceel voor de toepassing van de Verordening niet is een "woonruimte" (arrest van de Raad van 23 juli 1984, nr. 22.178, BNB 1984/282). 3.3. Indien de klacht inhoudt dat het op studentenhuizen betrekking hebbende nummer 44 van de bij de Verordening behorende tabel afvalwatercoefficienten ook bij een normaal watergebruik tot een te hoge vervuilingswaarde leidt, faalt de klacht wegens gemis aan feitelijke grondslag. 3.4. Indien de klacht inhoudt dat op grond van de door belanghebbende voor het Hof aangevoerde omstandigheid dat in 1991 als gevolg van een lekkende stortbak sprake is van een (te) hoog watergebruik, bij de berekening van het aantal vervuilingseenheden niet had mogen worden uitgegaan van de verbruikte hoeveelheid, faalt de klacht omdat die enkele omstandigheid daartoe geen grond heeft.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.