ECLI:NL:HR:1995:AA3023

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30161
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en premies werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 2 maart 1994 een naheffingsaanslag in de loonbelasting heeft bevestigd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1986 tot en met 31 december 1989 en bedraagt ƒ 6.294,-- aan enkelvoudige belasting zonder verhoging. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de Inspecteur, maar het Hof heeft deze uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende had in de genoemde periode een anonieme schoonmaakster in dienst, die ƒ 125,-- per maand ontving. Er was een overeenkomst dat eventuele naheffingsaanslagen niet op haar zouden worden verhaald. De naheffingsaanslag is berekend over een grondslag die het jaarlijks uitbetaalde nettoloon van ƒ 1.500,-- vermeerdert met de verschuldigde loonbelasting van 40 procent, evenals premies voor sociale verzekeringen.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die zich richten op de vraag of bij de brutering van het loon rekening moet worden gehouden met niet ingehouden premies voor sociale werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen. De Hoge Raad oordeelt dat voor de premies werknemersverzekeringen dit bevestigend is, maar voor de premies volksverzekeringen ontkennend. Dit betekent dat bij de bepaling van de grondslag voor de loonbelasting de wettelijk voorgeschreven inhoudingen als positieve bestanddelen van het loon moeten worden meegenomen, maar dat premies volksverzekeringen niet als negatief bestanddeel in aanmerking kunnen worden genomen.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten falen en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Gerechtshof wordt bevestigd en het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 maart 1994 betreffende na te melden hem opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 6.294,-- aan enkelvoudige belasting zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft het volgende als vaststaand aangemerkt. Belanghebbende heeft in zijn onderneming in de jaren 1986 tot en met 1989 een anonieme schoonmaakster in dienst gehad. Voor het verrichten van haar werkzaamheden ontving de schoonmaakster ƒ 125,-- per maand. Voorts kwam belanghebbende met haar overeen dat, zo er ooit ter zake van de aan haar verstrekte maandbedragen naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd, die naheffingsaanslagen niet op haar zouden worden verhaald. De onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting is berekend over een grondslag waarin het jaarlijks uitbetaalde nettoloon van ƒ 1.500,-- is vermeerderd met de verschuldigde loonbelasting van 40 percent ingevolge artikel 26a van de Wet op de loonbelasting 1964 in de vóór 1 januari 1990 geldende tekst (hierna: de Wet), premie Ziekenfondswet, premies AOW/AWW en premies Ziektewet, Werkloosheidswet en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover die onderscheiden premies bij een bruto loonafspraak zijn verschuldigd door de werknemer. 3.2. De klachten stellen aan de orde de vraag of in gevallen als het onderhavige, waarin de werkgever, toen hij de loonbetalingen aan die werknemer deed, al had besloten de wettelijk voorgeschreven inhoudingen op het loon voor zijn rekening te nemen, bij de brutering van het loon rekening moet worden gehouden met niet ingehouden premies voor de sociale werknemersverzekeringen en - als negatief bestanddeel van het loon - met premies volksverzekeringen. 3.3. Die vraag moet voor wat betreft de eerstbedoelde premies bevestigend en voor wat betreft de laatstbedoelde ontkennend worden beantwoord. 3.4. Immers, in gevallen als het onderhavige dienen bij de bepaling van de grondslag waarnaar de loonbelasting wordt geheven, als positieve bestanddelen van het loon in aanmerking te worden genomen: op de voet van artikel 10, lid 1, van de Wet een bedrag ter grootte van de wettelijk voorgeschreven inhoudingen, waartoe vorenbedoelde premies werknemersverzekeringen en volksverzekeringen behoren, en - op de voet van artikel 10, lid 2, van de Wet - een bedrag ter grootte van het aandeel van de werkgever in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, terwijl, gelet op artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, onder 2, van de Wet in verbinding met artikel 15, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, als negatief bestanddeel rekening moet worden gehouden met de daar bedoelde premies werknemersverzekeringen. 3.5. Voor het als negatief bestanddeel van het loon in aanmerking nemen van premies volksverzekeringen is evenwel geen plaats. Weliswaar wordt in gevallen waarin - anders dan hier - artikel 26a van de Wet niet van toepassing is, met premies volksverzekeringen rekening gehouden op de in artikel 9, lid 2, van de Wet bepaalde wijze, te weten door loonbelasting te heffen over het -gebruteerde- loon nadat dit is verminderd met die premies. Indien echter artikel 26a wel van toepassing is, kan zodanige vermindering niet plaats vinden omdat blijkens dat artikel de loonbelasting in dat geval niet wordt geheven over het loon nadat dit is verminderd met premies volksverzekeringen maar over het loon zonder die vermindering. 3.6. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de bedrijfsvereniging ter zake van de premies werknemersverzekeringen nog niet tot naheffing is overgegaan of wellicht in het geheel niet zal overgaan. 3.7. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 januari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.