ECLI:NL:HR:1995:AA3021

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30176
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Wildeboer
  • Urlings
  • Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerendgoedbelastingen en feitelijk gebruik van een perceel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 1995 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de onroerendgoedbelastingen die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het jaar 1989, gerelateerd aan een perceel grond in erfpacht van de gemeente Rotterdam. De aanslagen waren aanvankelijk opgelegd op basis van het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 11 te Z. Na bezwaar van belanghebbende zijn de aanslagen door de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen verminderd tot een heffingsgrondslag van ƒ 12.500.000,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Directeur bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende de vraag aan de orde gesteld of zij als feitelijk gebruiker van het perceel kan worden aangemerkt, ondanks dat er op het perceel bouwactiviteiten plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat belanghebbende het perceel bij de aanvang van het belastingjaar metterdaad gebruikte. Dit oordeel werd niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd en de Hoge Raad kon de feitelijke beoordeling van het Hof niet verder toetsen. Het middel van belanghebbende, dat stelde dat er geen sprake was van feitelijk gebruik omdat het pand bestemd was voor verhuur aan een derde, werd verworpen.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van belanghebbende. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 4 januari 1995, met de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Herrmann.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 februari 1994 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Rotterdam.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1989 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 11 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen (hierna: de Directeur) zijn verminderd tot aanslagen naar een heffingsgrondslag van ƒ 12.500.000,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Directeur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Krachtens notariële akte van 23 december 1988 heeft belanghebbende van de gemeente Rotterdam een perceel grond in erfpacht gekregen. In opdracht van belanghebbende is op dat perceel een voor de verhuur bestemd kantoorgebouw gesticht. Bij de aanvang van het onderhavige belastingjaar vonden op het perceel bouwactiviteiten plaats. 3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of belanghebbende als feitelijk gebruiker in de zin van artikel 273, eerste lid, letter a, van de gemeentewet van het perceel kan worden aangemerkt. 3.3. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord op grond van zijn oordeel dat het perceel bij de aanvang van het belastingjaar metterdaad door belanghebbende werd gebruikt. Dit oordeel geeft, gelet op het in 3.1 vermelde, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als zijnde van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven. Het middel, uitgaande van de opvatting dat van metterdaad bezigen geen sprake is wanneer wordt gebouwd met het oog op verhuur van het pand aan een derde, faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 4 januari 1995 vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.