ECLI:NL:HR:1995:AA3019

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30218
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 maart 1994. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen die aan de naamloze vennootschap N.V. X te Z was opgelegd over het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1990. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 234.857,--, zonder verhoging. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot ƒ 61.000,--, waarbij de Inspecteur ook in de proceskosten werd veroordeeld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende een producent van elektriciteit is, die deze elektriciteit levert aan regionale distributiebedrijven. Deze bedrijven verlagen de spanning van de elektriciteit tot het gewenste voltage voor hun afnemers. Belanghebbende heeft een regeling getroffen waarbij zij 15 procent vergoedt van het bedrag dat haar werknemers aan de distributiebedrijven verschuldigd zijn voor de levering van elektriciteit. Deze vergoedingen werden echter niet onderworpen aan loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Het Hof oordeelde dat de vergoedingen als kortingen op het product uit het bedrijf van de werkgever konden worden aangemerkt, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel onjuist is. De Hoge Raad stelt vast dat de elektriciteit die door belanghebbende wordt geproduceerd, niet rechtstreeks aan haar werknemers kan worden geleverd, maar eerst door de distributiemaatschappijen geschikt moet worden gemaakt. Hierdoor kan de korting die belanghebbende verleent niet worden aangemerkt als een product uit haar bedrijf. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 maart 1994 betreffende na te melden aan de naamloze vennootschap N.V. X te Z opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 234.857,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 61.000,-- en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is een producent van elektriciteit met een zeer hoge spanning. Deze elektriciteit wordt geleverd aan regionale distributiebedrijven, waaronder de provinciale elektriciteitsmaatschappijen A, B en C. Deze distributiemaatschappijen verlagen de spanning van de elektriciteit tot het door hun afnemers gewenste voltage. De distributiebedrijven B, A en C houden elk 33 1/3 percent van de aandelen in belanghebbende. Belanghebbende heeft ten behoeve van haar werknemers een regeling getroffen op grond waarvan zij 15 percent vergoedt van het bedrag dat de werknemers ter zake van de levering van elektriciteit verschuldigd zijn aan hun distributiebedrijf. Belanghebbende hield van deze vergoeding geen loonbelasting en premies volksverzekeringen in.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de vergoedingen van de elektriciteitsrekening kunnen worden aangemerkt als kortingen op het produkt uit het bedrijf van de werkgever in de zin van punt 4 van de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 14 mei 1986 nr. 286-7275, BNB 1986/213, zoals die is gewijzigd bij Resolutie van 19 augustus 1988, nr. DB88- 3351, BNB 1988/315 (hierna: de Resolutie). Dit oordeel heeft het Hof gegrond op onder meer de omstandigheid dat bij de wijze van produktie en distributie van elektriciteit als vermeld in 3.1 het niet mogelijk is dat belanghebbende het produkt uit haar bedrijf rechtstreeks aan haar werknemers kan verstrekken. 3.3. Het middel is terecht tegen dit oordeel gericht. De in 3.2 genoemde omstandigheid laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de elektriciteit ter zake waarvan belanghebbende aan haar werknemers korting verleent, niet is een produkt uit het bedrijf van belanghebbende. Immers, de door belanghebbende geproduceerde elektriciteit is blijkens de vaststellingen van het Hof niet geschikt om door belanghebbende aan haar werknemers te worden geleverd doch wordt eerst door de distributiemaatschappijen geschikt gemaakt voor gebruik door particulieren - waaronder de werknemers van belanghebbende - en vervolgens door de distributiemaatschappijen aan hen geleverd. 3.4. Nu bedoelde Resolutie naar haar bewoordingen en strekking uitsluitend beoogt beleidsregels te geven voor het waarderen van loon in natura en kortingen op produkten uit het bedrijf van de betrokken werkgever en, anders dan belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, de omstandigheid dat de distributiemaatschappijen haar aandeelhouders zijn, niet meebrengt dat voor de toepassing van de Resolutie de door die maatschappijen aan haar werknemers geleverde elektriciteit moet worden aangemerkt als een produkt dat uit het bedrijf van de werkgever is verstrekt, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de Resolutie van toepassing is. Het middel is gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is op 8 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen en op die datum in het openbaar uitgesproken