ECLI:NL:HR:1995:AA3017

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30248
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Wildeboer
  • Urlings
  • Zuurmond
  • Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg tegen uitspraak Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake onroerendgoedbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 april 1994. De zaak betreft een aanslag in de onroerendgoedbelastingen voor het jaar 1991, opgelegd aan een belanghebbende die feitelijk gebruik maakte van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z. De aanslag, ter hoogte van f 198,--, werd na bezwaar door de Burgemeester en Wethouders gehandhaafd, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en de aanslag.

De Hoge Raad oordeelt dat de Gemeente bij het opleggen van de aanslag aan de belanghebbende, die bij het begin van het belastingjaar het langst gebruik maakte van de onroerende zaak, niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Gemeente had de belanghebbende voorafgaand aan de aanslag in kennis gesteld van de heffing, wat in lijn is met de zorgvuldigheidseisen. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de Gemeente gegrond zijn en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de Burgemeester en Wethouders en bepaalt dat het griffierecht aan hen wordt terugbetaald.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de eerdere uitspraak van de Burgemeester en Wethouders. Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 april 1994 betreffende na te melden aan X te Z, thans wonende te Q voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Z.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 wegens het feitelijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, een aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Z opgelegd naar een bedrag van f 198,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De onroerende zaak werd bij het begin van het onderhavige jaar feitelijk gebruikt door belanghebbende en zes andere personen. De Gemeente voerde met ingang van het belastingjaar 1989 het beleid dat in een situatie als de onderhavige aan diegene van de gebruikers die bij het begin van het belastingjaar volgens de uit het bevolkingsregister blijkende gegevens het langst van de onroerende zaak gebruik maakt, een aanslag in de onroerendgoedbelasting ter zake van het feitelijk gebruik wordt opgelegd. Bij het begin van het onderhavige jaar was dat belanghebbende. De desbetreffende belastingplichtige - in dit geval belanghebbende - wordt vóór het opleggen van de aanslag in kennis gesteld van het feit dat en waarom hij in de heffing betrokken zal worden. Daartoe wordt hem een "kennisgeving kamerbewoners" toegezonden, waarin onder meer is vermeld "U krijgt deze kennisgeving om u in de gelegenheid te stellen met uw medebewoners een regeling te treffen tot onderlinge verrekening". 3.2. Zoals ook het Hof met juistheid heeft vooropgesteld kunnen in het onderhavige geval de zeven in 3.1 bedoelde personen allen in de onroerendgoedbelasting ter zake van het feitelijk gebruik van de onroerende zaak worden betrokken en mag de desbetreffende aanslag aan één van hen worden opgelegd. Terecht ook is het Hof ervan uitgegaan dat de Gemeente bij het bepalen van de keuze aan wie van de zeven personen de aanslag zal worden opgelegd is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Door bij het bepalen van haar keuze te handelen als onder 3.1 vermeld heeft de Gemeente, anders dan het Hof heeft geoordeeld, niet gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Nu de wetgever voor de vraag wie van de gebruikers in een geval als het onderhavige daadwerkelijk in de heffing moet worden betrokken geen (nadere) aanknopingspunten heeft geboden, heeft de Gemeente niet willekeurig gehandeld door daarvoor beslissend te achten wie bij het begin van het belastingjaar volgens uit het bevolkingsregister blijkende gegevens het langst van de onroerende zaak gebruik maakt. Voorts heeft de Gemeente zorgvuldig gehandeld door vóór het opleggen van de aanslag belanghebbende ervan in kennis te stellen dat en waarom zij in de heffing zal worden betrokken, kennelijk mede met het oog op het regres dat belanghebbende in verband met de hoofdelijke verbondenheid voor de belastingschuld op haar medegebruikers kan nemen. De middelen zijn derhalve gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en de uitspraak van Burgemeester en Wethouders dient alsnog te worden bevestigd.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van Burgemeester en Wethouders en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan hen wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.