Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 12 augustus 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.281,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
In cassatie heeft de belanghebbende twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad beoordeelt de middelen en komt tot de conclusie dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het criterium uit een eerder arrest van de Hoge Raad alleen van toepassing is in situaties waarin een werknemer een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt. Dit betekent dat het primaire middel faalt.
Daarnaast wordt in het subsidiaire middel aangevoerd dat de belanghebbende in 1991 is verhuisd in verband met een overplaatsing in 1989. De Hoge Raad oordeelt dat hierop geen acht kan worden geslagen, omdat dit feit niet eerder voor het Hof is aangevoerd en een beoordeling daarvan een feitelijk onderzoek zou vereisen, wat in cassatie niet mogelijk is.
De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Herrmann, en is op 12 juli 1995 in raadkamer vastgesteld en op 24 juli 1995 openbaar uitgesproken.