ECLI:NL:HR:1995:AA1918
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- M. Zuurmond Herrmann
- F. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 21 oktober 1994 werd gedaan. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990, waarbij de belanghebbende aanvankelijk een aanslag kreeg opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 40.039,--. Later werd een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd verhoogd naar ƒ 41.989,--, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd echter door de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden.
De belanghebbende ging in beroep tegen de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding bij het Hof, dat de navorderingsaanslag verminderde met de verhoging. De Staatssecretaris van Financiën stelde hiertegen beroep in cassatie in, waarbij hij een middel van cassatie aanvoerde. De Hoge Raad beoordeelde de middelen en concludeerde dat de belanghebbende in zijn aangifte een bedrag aan rente van ƒ 3.393,-- niet had opgegeven. Het Hof had vastgesteld dat de verhoging door de Inspecteur uitsluitend was gebaseerd op opzet.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende kon menen dat de belastingdienst over alle noodzakelijke informatie beschikte, omdat deze door de bank aan de belastingdienst waren doorgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat het opzet van de belanghebbende niet gericht was op het te weinig heffen van belasting. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was. Het middel faalde derhalve.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep. Dit arrest werd op 15 november 1995 vastgesteld door vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden. Van de Staatssecretaris van Financiën werd een griffierecht geheven van ƒ 300,--, waarvan ƒ 150,-- werd verrekend met het bedrag dat bij het Hof was betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak.