ECLI:NL:HR:1995:AA1692

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30717
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. de Moor
  • M. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en de betekenis van 'herstellen' versus 'vermaken' van kleding

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 september 1994, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990, bedroeg aanvankelijk ƒ 44.673,--, maar werd na bezwaar door de Inspecteur verminderd tot ƒ 37.138,--. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar het Hof bevestigde de beslissing van de Inspecteur.

In cassatie heeft belanghebbende de uitspraak van het Hof bestreden. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden in een vertoogschrift. Belanghebbende diende na het verstrijken van de cassatietermijn nog een geschrift in, maar dit werd niet in behandeling genomen omdat de wet dit niet toestaat.

De Hoge Raad beoordeelt de klacht van belanghebbende, die zich richt tegen het oordeel van het Hof over de betekenis van 'herstellen' en 'vermaken' van kleding. Het Hof oordeelde dat 'herstellen' in de context van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet meer omvat dan wat in het maatschappelijk verkeer als 'repareren' wordt verstaan. Het Hof maakte een onderscheid tussen 'herstellen' en 'vermaken', waarbij 'vermaken' wordt gedefinieerd als het aanbrengen van wijzigingen aan kleding die niet stuk is, terwijl 'herstellen' betrekking heeft op het weer bruikbaar maken van kledingstukken die door gebruik of slijtage minder goed functioneren.

De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof juist is en verwerpt het beroep. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit arrest is op 4 oktober 1995 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van der Putt-Lauwers, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 september 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 44.673,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot ƒ 37.138,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van repareren en vermaken van kleding. Zij heeft omzetbelasting voldaan, berekend naar het verlaagde tarief. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, post b.1, "het herstellen van kleding en schoeisel" niet mede betrekking heeft het vermaken van kleding, zodat op belanghebbendes omzet slechts voor zover deze was aan te merken als het repareren van kleding het verlaagde tarief van toepassing was, en heeft dienovereenkomstig de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat als bedoeling van de wetgever moet worden aanvaard dat onder "herstellen" niet meer wordt begrepen dan in het maatschappelijk verkeer onder "repareren" pleegt te den verstaan; dat naar spraakgebruik er een verschil bestaat tussen "vermaken" en "herstellen"; dat onder "vermaken" is te verstaan het aanbrengen van wijzigingen in (dat is: het anders maken van) kleding die op zich zelf genomen geen reparatie of herstel behoeft (dat is: niet "stuk" is); dat onder "herstellen" (repareren) is te verstaan het weer in staat brengen van kledingstukken die door gebruik en/of slijtage niet of minder goed bruikbaar zijn geworden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat nu onder de tabelpost als hiervóór in 3.1 genoemd alleen wordt genoemd het herstellen van kleding en niet het vermaken daarvan, de Inspecteur terecht een onderscheid heeft gemaakt in de vorenbedoelde diensten, en dat op het vermaken van kleding derhalve het normale tarief moet worden toegepast.
3.3. De klacht, die zich tegen vorenvermeld oordeel keert, kan niet tot cassatie leiden, aangezien dat oordeel juist is.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 4 oktober 1995 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.