ECLI:NL:HR:1995:AA1665

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30330
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Wildeboer
  • Zuurmond
  • Herrmann
  • Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en proceskosten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 mei 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 62.569,--. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

In het cassatiegeding heeft de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Een belangrijk punt van discussie betreft de aftrekbaarheid van proceskosten die zijn gemaakt om vermindering te bewerkstelligen van door een belastingplichtige verschuldigde uitkeringen tot levensonderhoud. De Hoge Raad oordeelt dat deze kosten niet aftrekbaar zijn volgens artikel 35, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, noch als persoonlijke verplichtingen in de zin van artikel 45 van die wet.

De Hoge Raad stelt verder dat proceskosten die betrekking hebben op het behouden van uitkeringen tot levensonderhoud wel voor aftrek in aanmerking komen, maar dat in dit geval geen sprake is van een verboden ongelijke behandeling zoals bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBP). De Hoge Raad concludeert dat het middel afstuit op het feit dat er geen gelijke gevallen zijn, aangezien de kosten van inkomsten verschillen van die van uitgaven.

Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en spreekt het arrest uit in raadkamer op 5 juli 1995, met de vice-president Stoffer als voorzitter en de overige raadsheren.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.569,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn standpunt doen toelichten door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat bij de Hoge Raad.
3. Beoordeling van het middel Proceskosten die zijn gemaakt om vermindering te bewerkstelligen van door een belastingplichtige verschuldigde uitkeringen tot levensonderhoud zijn noch aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 noch persoonlijke verplichtingen in de zin van artikel 45 van die wet (HR 15 juli 1986, nr. 23 897, BNB 1986/265). Proceskosten die betrekking hebben op het behouden van uitkeringen tot levensonderhoud komen wel voor aftrek in aanmerking op grond van het bepaalde in artikel 35 (HR 28 september 1977, nr. 18 188, BNB 1978/16). Van een verboden ongelijke behandeling als bedoeld in artikel 26 IVBP is daarbij geen sprake, reeds omdat van gelijke gevallen geen sprake is. Kosten welke betrekking hebben op inkomsten verschillen immers naar hun aard van kosten welke betrekking op - al dan niet aftrekbare - uitgaven. Hierop stuit het middel af.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 5 juli 1995, en in het openbaar uitgesproken.