ECLI:NL:HR:1995:AA1655

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juli 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kapitaalsbelasting en zakelijke rentevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juli 1995 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kapitaalsbelasting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 1994, waarin het Hof de beslissing van de Inspecteur om geen teruggaaf van kapitaalsbelasting te verlenen, heeft bevestigd. Belanghebbende had een bedrag van ƒ 3.269,-- aan kapitaalsbelasting op aangifte voldaan en was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat een derde als crediteur genoegen zou hebben genomen met een lagere rentevergoeding dan de zakelijke rente van ƒ 356.900,--, terwijl de aandeelhouder A slechts een rentevergoeding van ƒ 30.000,-- had ontvangen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheid dat A een natuurlijk persoon is, niet afdoet aan het feit dat het voordeel dat belanghebbende heeft genoten door het afzien van een zakelijke rentevergoeding, onder de reikwijdte van artikel 34 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer valt. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 1994 betreffende na te melden voldoening op aangifte van kapitaalsbelasting.
1. Op aangifte voldane belasting, bezwaar en geding voor het Hof Belanghebbende heeft een bedrag van ƒ 3.269,-- aan kapitaalsbelasting op aangifte voldaan. Op het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur besloten geen teruggaaf te verlenen. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft een rekening-courantschuld aan haar enig aandeelhouder, A, een natuurlijk persoon voor wie de rekening-courantvordering niet tot een ondernemingsvermogen behoort. Deze heeft over 1992, bij de aanvang van welk jaar genoemde schuld ƒ 4.300.001,-- bedroeg, genoegen genomen met een rentevergoeding van ƒ 30.000,--. Tussen partijen is niet in geschil dat een normale rentevergoeding over 1992 ƒ 356.900,-- zou bedragen. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat een derde als crediteur genoegen zou hebben genomen met een rentebedrag dat lager is dan ƒ 356.900,-- en op deze grond belanghebbendes stelling dat A niet als aandeelhouder, maar als crediteur heeft afgezien van het bedingen van een zakelijke rentevergoeding verworpen. Dit oordeel kan, als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het tweede middel van belanghebbende faalt derhalve. 3.3. Het Hof heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat de omstandigheid dat A een natuurlijk persoon/niet-ondernemer is niet eraan afdoet, dat het voordeel dat belanghebbende is toegekomen doordat A heeft afgezien van een zakelijke rentevergoeding valt onder het bereik van het bepaalde in artikel 34, aanhef en onderdeel d van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Hieruit volgt dat ook het van een andere opvatting uitgaande middel 1 geen doel treft. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 24 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.