ECLI:NL:HR:1995:AA1653

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerend goed belastingaanslagen en taxatie door gemeente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Chef van de afdeling financieel beleid van de gemeente Bergen N.H. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 1994. De zaak betreft de opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen aan de stichting Stichting X te Z voor het jaar 1991. De aanslagen waren gebaseerd op een heffingsgrondslag van ƒ 8.937.000,--, maar na bezwaar van de belanghebbende heeft de Chef de aanslagen gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft echter de uitspraak van de Chef vernietigd en de aanslagen verminderd tot een heffingsgrondslag van ƒ 5.362.000,--.

De Chef heeft vervolgens cassatie ingesteld. In de cassatieprocedure is vastgesteld dat de belanghebbende eigenares is van een kloostergebouw dat in 1990 in gebruik is genomen. De vervangingswaarde van dit gebouw bedraagt op de peildatum 1 januari 1986 ƒ 8.937.000,--. Het Hof heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om een nadere taxatie uit te brengen, waarop de gemeente een taxatierapport heeft overgelegd dat de waarde op ƒ 8.937.000,-- bevestigt. De klacht in cassatie houdt in dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gemeente de door belanghebbende gestelde waarde in het economische verkeer onvoldoende heeft bestreden.

De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht gegrond is. Het Hof had het taxatierapport van de gemeente niet zonder nadere motivering als onvoldoende bestrijding van de door belanghebbende gestelde waarde mogen bestempelen. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en de Hoge Raad verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van De Chef van de afdeling financieel beleid van de gemeente Bergen N.H. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 1994 betreffende na te melden aan de stichting Stichting X te Z opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de Gemeente Bergen N.H.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1991 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Bergen opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 8.937.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Chef van de afdeling financieel beleid van de gemeente Bergen N.H. (hierna: de Chef) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Chef in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 5.362.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Chef heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is eigenares van het in haar opdracht gebouwde en in 1990 door haar in gebruik genomen kloostergebouw. De vervangingswaarde van dit gebouw bedraagt op de peildatum 1 januari 1986 ƒ 8.937.000,--. Voor dit gebouw kan een verkrijger worden gevonden die het zou willen verwerven tegen een bedrag van meer dan 50 percent van ƒ 8.937.000,-- en die het in gebruik zou willen nemen met inachtneming van de aard en de bestemming ervan. 3.2. Het Hof heeft in de loop van de behandeling van de zaak de gemeente in de gelegenheid gesteld een nadere taxatie uit te brengen voor het kloostergebouw naar de heffingsgrondslag waarde in het economische verkeer per 1 januari 1986. In het door de gemeente overgelegde taxatierapport wordt die waarde getaxeerd op eveneens ƒ 8.937.000,--. In het tot de stukken van het geding behorende taxatierapport is dit als volgt gemotiveerd:
"Het gebouw is voor zijn bestemming als kloostergebouw optimaal functioneel en nieuw. Iedere gegadigde die het gebouw bij voortgezet gebruik zou willen verwerven, zal dezelfde investering moeten doen, die de Stichting X gedaan heeft om het gebouw te stichten. De waarde ad ƒ 8.937.000,-- is gerelateerd aan het bedrag dat geïnvesteerd zou moeten worden om het object per 1 januari 1986 te stichten.
3.3. Het middel houdt de klacht in dat 's Hofs oordeel dat de gemeente de door belanghebbende op ƒ 5.362.000,-- gestelde waarde in het economische verkeer onvoldoende heeft bestreden, nadere motivering behoefde. 3.4. Deze klacht is gegrond. Nu ingeval voor een onroerende zaak waarvoor een markt bestaat en de beste koper degene is die de zaak zou willen verwerven met handhaving van de aard en de bestemming daarvan, die koper bij zijn bod, behoudens bijzondere omstandigheden, zich zal laten leiden door de vraag wat het hem zou kosten een zelfde zaak nieuw te laten bouwen, had het Hof het taxatierapport van de gemeente, dat met een beroep op deze regel is toegelicht - waarbij met voortgezet gebruik kennelijk bedoeld is gebruik met inachtneming van aard en bestemming van het gebouw -, niet zonder nadere motivering als een onvoldoende bestrijding van de door belanghebbende gestelde waarde mogen bestempelen. De uitspraak kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 28 juni 1995 en in het openbaar uitgesproken.