ECLI:NL:HR:1995:AA1646

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juli 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30725
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • J. Zuurmond
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en beoordeling van klachten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 augustus 1994. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1984. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 189.829, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd met een belastbaar inkomen van ƒ 207.229, zonder verhoging. Belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag, maar het Hof handhaafde deze.

In cassatie heeft belanghebbende zijn bezwaren tegen de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende en stelt vast dat de uitlegging van de standpunten van partijen voorbehouden is aan de feitenrechter. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen geschil was over de kennis van de bank met betrekking tot de rente op de spaarbiljetten, en dit oordeel wordt door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het Hof niet verplicht was om in te gaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de bewijsmiddelen van de Inspecteur, omdat het Hof zijn oordeel niet op deze bewijsmiddelen heeft gebaseerd. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende falen en verwerpt het beroep. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, samen met de raadsheren Zuurmond en Herrmann, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 1995.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 augustus 1994 betreffende na te melden aan hem over het jaar 1984 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1984 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 189.829,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 207.229,--, zonder toepassing van verhoging. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die navorderingsaanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. De uitlegging van de standpunten van partijen is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. 's Hofs oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat de bank reeds bij de uitgifte van de spaarbiljetten wist, althans ervan uitging, dat de rente vrijwel aanstonds na de uitgifte moest worden uitbetaald aan A B.V., is, gelet op de stukken van het geding, niet onbegrijpelijk. Derhalve faalt de primair aangevoerde klacht. 3.2. Aangezien het Hof zijn oordeel niet heeft doen steunen op de bewijsmiddelen van de Inspecteur waartegen door belanghebbende bezwaren waren ingebracht, behoefde het op die bezwaren niet in te gaan. Ook de subsidiair aangevoerde klacht faalt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter en de raasdsheren Zuurmond en Herrmann in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 24 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.