ECLI:NL:HR:1995:AA1639

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van der Linde
  • W. Bellaart
  • C. de Moor
  • C.H.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van belastingaanslag vennootschapsbelasting voor X B.V. na uitspraak Gerechtshof Arnhem

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 1993. De zaak betreft de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1988, waarbij aan belanghebbende een aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 118.877,--. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

In het cassatiegeding heeft de Staatssecretaris van Financiën het beroep bestreden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof, dat belanghebbende fungeerde als een lichaam waarin de overschotten van het concern neersloegen, niet onbegrijpelijk is. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De Hoge Raad oordeelt verder dat belanghebbende moet worden aangemerkt als een lichaam wiens feitelijke werkzaamheid bestaat in het beleggen van vermogen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, letter b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep verworpen. Tevens is bepaald dat het bedrag van ƒ 150,-- dat ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof is gestort, aan belanghebbende wordt terugbetaald. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer op 20 september 1995.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 1993 betreffende de haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 118.877,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in feite fungeerde als een lichaam waarin de overschotten van het concern neersloegen en waarin die overschotten werden belegd zonder dat sprake was van een actieve financieringsmaatschappij. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht bestreden kan worden.
3.2. Voormeld oordeel brengt, mede gelet op hetgeen het Hof overigens heeft vastgesteld, mee dat belanghebbende is aan te merken als een lichaam welks feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, als bedoeld in artikel 8, lid 2, letter b (tekst 1988), van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 20 september 1995.