ECLI:NL:HR:1995:AA1620
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 1994. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 301.733,--. Van dit bedrag was ƒ 250.474,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.
Na de uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld, waarbij een middel van cassatie werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is op 21 juni 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, samen met de raadsheren Van der Linde en Van der Putt-Lauwers, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.