ECLI:NL:HR:1995:AA1619

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten voor vrijwilligerswerk in verband met vakbondactiviteiten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 april 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 50.993,--. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die onder andere betogen dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat uitgaven voor vrijwilligerswerk in het kader van vakbondactiviteiten niet aftrekbaar zijn. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof een te beperkte opvatting heeft gehanteerd over het begrip aftrekbare kosten. Het is niet vereist dat de werkzaamheden die door een werknemer of uitkeringsgerechtigde als bestuurslid of vertegenwoordiger van een vakbond worden verricht, betaald zijn om voor aftrek in aanmerking te komen.

Echter, de Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De brief van de vakbond C van 6 oktober 1993 toont aan dat belanghebbende de vrijwilligerswerkzaamheden niet als bestuurslid of vertegenwoordiger van de vakbond heeft verricht. Dit betekent dat de kosten voor deze werkzaamheden niet gelijkgesteld kunnen worden met de aftrekbare vakbondskosten. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de vrijwilligerswerkzaamheden geen bron van inkomen vormden.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 12 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 april 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 50.993,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat tot belanghebbendes aftrekbare kosten niet kunnen worden gerekend uitgaven die belanghebbende deed om vrijwilligerswerk te verrichten in het kader van de vakbond C en in het kader van organisaties die zich inzetten voor verbetering van de arbeidspositie van ouderen, nu dat vrijwilligerswerk geen bron van inkomen is. Dit oordeel geeft in zijn algemeenheid in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 7 december 1983, nr. 22071, BNB 1984/35, naar welk arrest belanghebbende ook in zijn beroepschrift in cassatie verwijst, blijk van een te beperkte opvatting omtrent het begrip aftrekbare kosten. Voor de aftrekbaarheid van kosten door een werknemer of uitkeringsgerechtigde gemaakt als bestuurslid of vertegenwoordiger van een vakbond geldt niet als vereiste dat de als zodanig verrichte werkzaamheden betaalde werkzaamheden moeten zijn. In zoverre zijn belanghebbendes klachten gegrond. Tot cassatie kan zulks evenwel niet leiden. 3.2. De tot de gedingstukken behorende brief van de vakbond C van 6 oktober 1993 laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende de in 3.1 bedoelde vrijwilligerswerkzaamheden niet als bestuurslid of als vertegenwoordiger van die vakbond heeft verricht. Zulks brengt mee dat nu de kosten voor die vrijwilligerswerkzaamheden ook niet op een lijn staan met de voor een werknemer of uitkeringsgerechtigde aftrekbare vakbondskosten, het Hof zich derhalve uiteindelijk terecht heeft afgevraagd of die vrijwilligerswerkzaamheden een bron van inkomen vormden. 's Hofs ontkennende beantwoording van die vraag is in cassatie niet bestreden. 3.3. De klachten falen voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 12 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.