ECLI:NL:HR:1995:AA1619
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- F. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van kosten voor vrijwilligerswerk in verband met vakbondactiviteiten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 april 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 50.993,--. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die onder andere betogen dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat uitgaven voor vrijwilligerswerk in het kader van vakbondactiviteiten niet aftrekbaar zijn. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof een te beperkte opvatting heeft gehanteerd over het begrip aftrekbare kosten. Het is niet vereist dat de werkzaamheden die door een werknemer of uitkeringsgerechtigde als bestuurslid of vertegenwoordiger van een vakbond worden verricht, betaald zijn om voor aftrek in aanmerking te komen.
Echter, de Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De brief van de vakbond C van 6 oktober 1993 toont aan dat belanghebbende de vrijwilligerswerkzaamheden niet als bestuurslid of vertegenwoordiger van de vakbond heeft verricht. Dit betekent dat de kosten voor deze werkzaamheden niet gelijkgesteld kunnen worden met de aftrekbare vakbondskosten. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de vrijwilligerswerkzaamheden geen bron van inkomen vormden.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 12 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.