ECLI:NL:HR:1995:AA1615

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Z. Zuurmond
  • A. Herrmann
  • J. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en voorzieningen voor gehandicapten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 mei 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 75.834, en na bezwaar werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende aangevoerd dat de kosten voor de uitbreiding van zijn woning, die noodzakelijk was voor zijn meervoudig gehandicapte dochter, als aftrekbare kosten moeten worden aangemerkt. De uitbreiding bestond uit een aanbouw van ongeveer 16 m2, die als speel- en verblijfsruimte diende. De totale bouwkosten bedroegen ƒ 54.894, waarvan belanghebbende een tegemoetkoming van ƒ 37.212 ontving op basis van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten.

De Hoge Raad oordeelt dat de voorzieningen van bouwkundige aard, zoals de woningaanpassing, niet kunnen worden aangemerkt als hulp- of kunstmiddelen in de zin van artikel 46, lid 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie en de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende, en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is vastgesteld op 7 juni 1995 door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Herrmann en Fleers, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.834, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1991 uitgaven gedaan voor de uitbreiding van zijn woning ten behoeve van zijn meervoudig gehandicapte dochter. De uitbreiding van de woning bestaat uit een aanbouw aan de achterzijde van ongeveer 16 m2 als aparte speel- en verblijfsruimte. Vaststaat dat de aanpassing van de woning medisch noodzakelijk was. De bouwkosten bedragen in totaal ƒ 54.894,--. Belanghebbende heeft in het desbetreffende jaar voor de aanbouw een tegemoetkoming gekregen op basis van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten van ƒ 37.212,--. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat voorzieningen van bouwkundige aard als de onderhavige, waarmee het Hof, dat in dit verband onder meer verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 21 november 1990 nr. 26.895 BNB 1991/36, kennelijk bedoelt voorzieningen die geleid hebben tot een resultaat dat als bestanddeel van de woning moet worden aangemerkt, niet behoren tot hulp- of kunstmiddelen in de zin van artikel 46, lid 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991). Dit oordeel is juist. 3.3. Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat de onderhavige woningaanpassing evenmin behoort tot de voorzieningen welke worden bedoeld in paragraaf 2 van de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 1993, nr. DB93/4220 M, BNB 1994/61. 3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 7 juni 1995 door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.