ECLI:NL:HR:1995:AA1614

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30369
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
  • C.H.M. Jansen
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 18 augustus 1993 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar werd door de Inspecteur niet ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Hierop volgde een beroep bij het Hof, dat op 28 augustus 1992 de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De belanghebbende ging in verzet tegen deze beschikking, en het Hof verklaarde dit verzet gegrond.

De Staatssecretaris van Financiën stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof. In de beoordeling van het cassatiemiddel oordeelde de Hoge Raad dat het Hof terecht had geoordeeld dat het griffierecht door de belanghebbende tijdig was betaald. Daarnaast oordeelde het Hof dat de ontvankelijkheid van het bezwaar niet was bewezen door de Inspecteur, wat betekende dat de belanghebbende in zijn verzet moest worden ontvangen.

De Hoge Raad merkte echter op dat het Hof buiten de rechtsstrijd was getreden door zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het bezwaar, terwijl het verzet enkel betrekking had op de niet-ontvankelijkheid wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De Hoge Raad concludeerde dat het cassatiemiddel terecht was, maar niet tot cassatie kon leiden, omdat het zich richtte tegen een overweging die niet de basis vormde voor de beslissing van het Hof.

De Hoge Raad verwierp uiteindelijk het beroep en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest werd gewezen door vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in raadkamer op 28 juni 1995. Tevens werd er een recht geheven van ƒ 300,-- van de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 augustus 1993 op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. Vervolgens is belanghebbende in een daartegen ingediend bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur niet ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat werd ontvangen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 28 augustus 1992 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. 's Hofs beslissing volgens welke het verzet gegrond wordt verklaard, wordt zelfstandig gedragen door het - in cassatie niet bestreden - oordeel dat het verschuldigde griffierecht door belanghebbende is betaald zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs in zijn vermogen lag.
3.2. Het Hof heeft tevens een oordeel gegeven omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar, overwegende dat belanghebbende, nu hij heeft gesteld dat het aanslagbiljet hem niet heeft bereikt tengevolge van een hem niet toe te rekenen omstandigheid en de onjuistheid hiervan door de Inspecteur niet is bewezen, ook op dit punt in zijn verzet dient te worden ontvangen.
3.3. Met laatstbedoeld oordeel echter is het Hof, het verzet als voormeld gegrond achtende, in de behandeling van dit verzet buiten de rechtsstrijd getreden. Het verzet betrof immers slechts de niet-ontvankelijkheid wegens niet tijdige betaling van het griffierecht. Op het bij het Hof ingestelde beroep kan geen verdere beslissing worden genomen in de verzetprocedure. Bij de behandeling van de zaak door het Hof zal dit dan ook alsnog moeten beslissen over de vraag of het bezwaar al dan niet ontvankelijk is.
3.4. Het middel komt derhalve terecht op tegen het hiervóór in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het kan evenwel niet tot cassatie leiden, nu het zich keert tegen een overweging die blijkens het hiervóór in 3.1 overwogene 's Hofs - juiste - beslissing niet draagt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 28 juni 1995.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt er zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.