ECLI:NL:HR:1995:AA1612
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- W. Wildeboer
- J. Urlings
- A. Zuurmond
- M. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en verdeling netto-opbrengst uit verhuur
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 juni 1994, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 96.318,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.
In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende en zijn dochter gezamenlijk eigenaar zijn van een bungalow, die zij verhuren. Belanghebbende heeft zijn aandeel in de bungalow gefinancierd met eigen vermogen, terwijl de dochter haar aandeel heeft gefinancierd met een hypothecaire lening. De rente over deze lening, ter hoogte van ƒ 6.283,20, is door de dochter in aanmerking genomen bij de aanslagregeling over 1990. De bruto-opbrengst uit de verhuur van de bungalow bedraagt ƒ 10.686,--, met gemaakte kosten van ƒ 9.928,58, wat resulteert in een netto-opbrengst van ƒ 757,42.
Belanghebbende voerde aan dat de verdeling van de resultaten uit de verhuur zodanig was overeengekomen dat zijn dochter ten minste het bedrag van de hypotheekrente zou ontvangen. Dit leidde tot een toerekening van ƒ 6.283,20 aan de dochter, waardoor belanghebbende een negatieve opbrengst van ƒ 5.525,78 verantwoordde. Het Hof oordeelde echter dat, ongeacht de onderlinge afspraken, belanghebbende een derde van de netto-opbrengst moest verantwoorden, wat resulteerde in een bijtelling van ƒ 252,-- door de Inspecteur.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur dit bedrag bij belanghebbende in aanmerking heeft genomen. De klachten van belanghebbende werden verworpen, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en dit arrest is vastgesteld door vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Fleers, in raadkamer op 28 juni 1995.