ECLI:NL:HR:1995:AA1606
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- De Moor
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omzetbelasting door studentenvereniging met betrekking tot economische activiteiten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de vereniging X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op de omzetbelasting die door de vereniging is voldaan over het tijdvak januari 1989. De vereniging had op aangifte een bedrag van ƒ 5.814,-- voldaan, maar maakte bezwaar tegen dit bedrag. De Inspecteur besloot geen teruggaaf te verlenen, waarna de vereniging in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de verschuldigde belasting tot ƒ 4.593,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De vereniging heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatiegeding is de Staatssecretaris van Financiën opgekomen tegen het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vereniging, een studentenvereniging, als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 moet worden aangemerkt, omdat zij een discotheek en eetzaal exploiteert. De sociëteit van de vereniging biedt ook tegen vergoeding spijzen en dranken aan, en biedt faciliteiten zoals televisie kijken en biljarten aan haar leden en introducés.
Het Hof oordeelde dat de prestaties van de vereniging als economische activiteiten moeten worden aangemerkt volgens de Zesde Richtlijn en dat de leden van de vereniging niet tot de eigen kring behoren, omdat iedereen die aan de voorwaarden voldoet lid kan worden. De vereniging stelde dat zij met het verstrekken van spijzen en dranken aan haar leden niet optreedt als ondernemer, maar het Hof oordeelde dat deze prestaties wel degelijk onder de omzetbelasting vallen.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de vereniging niet kan leiden tot cassatie, omdat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste opvatting van de relevante richtlijnbepalingen en wetgeving. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.