gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 januari 1994 betreffende de haar voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 32.092,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.J. Trijzelaar, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Het Hof heeft het volgende vastgesteld:
3.1.1. Belanghebbende houdt zich bezig met de handel in zand en grind (omzet in 1987 ca. ƒ 6,3 miljoen) en de handel in bouwmaterialen als gebroken puin, steenslag, slakken, bims, lava (omzet in 1987 eveneens ca. ƒ 6,3 miljoen). Van 1 januari 1973 tot en met 31 december 1985 heeft belanghebbende de betalingsrisico's inzake binnenlandse debiteuren verzekerd bij de Nederlandse Credietverzekering Maatschappij ( hierna: N.C.M.). Met ingang van 1 januari 1986 worden deze risico's door belanghebbende niet meer verzekerd.
3.1.2. Ter zake van door belanghebbende gelopen betalingsrisico's inzake binnenlandse debiteuren van haar zand- en grindhandel wenst belanghebbende met ingang van 1 januari 1986 een reserve assurantie eigen risico te vormen. De jaarlijkse dotatie geschiedt op basis van een indicatief tarief van de N.C.M. van 0,5 percent van de omzet. De omzet van belanghebbende bedroeg in 1986 ƒ 12.902.270,-- en in 1987 ƒ 12.618.895,--. In 1987 werd op deze wijze ƒ 60.805,-- gedoteerd aan de reserve assurantie eigen risico. De stand van de reserve per 31 december 1987 bedroeg ƒ 125.205,--.
3.1.3. De FIOD heeft voor de belastingjaren 1986 en 1987 bij 25 handelaren in zand en grind nagegaan of een risico als het onderhavige was verzekerd. De omzetten over 1987 van deze bedrijven luidden, in miljoenen guldens, als volgt (V achter het omzetcijfer betekent: verzekerd):
0,3 4,9 7, 27 82,6 0,75 5 (V) 7,5 28,3 (V) 1,15 6 9 40 (V) 1,5 6,3 9,1 (V) 40 2,2 (V) 6,5 10,4 40 2,35 6,7 15,2 (V) 67 (V)
In deze cijfers is belanghebbendes zand- en grindhandel opgenomen met een omzet van 6,3 in plaats van 12,6.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het, gezien de hiervóór in 3.1.3 vermelde gegevens, niet aannemelijk acht dat het onderhavige kredietrisico binnen de kring van handelaren in zand en grind in 1987 in belangrijke mate werd verzekerd.
3.3. Voor zover het middel zich tegen dit oordeel keert, wordt het terecht voorgesteld. Uit de hiervóór in 3.1.3 weergegeven cijfers volgt dat het aantal handelaren in zand en grind dat het onderwerpelijke risico verzekert verhoudingsgewijs toeneemt naarmate de omzet hoger is. Uit deze cijfers volgt tevens dat de ondernemingen met een omzet in zand en grind als die van belanghebbende of hoger in belangrijke mate zijn verzekerd.
3.4. Voor zover het middel betoogt dat het Hof ten onrechte het gedeelte van belanghebbendes omzet, dat betrekking heeft op de handel in bouwmaterialen, niet in zijn oordeel heeft betrokken, is het eveneens gegrond. Belanghebbende heeft immers voor het Hof gesteld dat zij voor haar gehele omzet een reserve assurantie eigen risico als vorenbedoeld wenst te vormen.
3.5. Gezien het hiervóór in 3.3 en 3.4 overwogene, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is op 14 juni 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.