ECLI:NL:HR:1995:AA1582
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Urlings
- J. Zuurmond
- C. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verhoging
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 februari 1994. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1984, waarbij de belastingdienst aanvankelijk een aanslag oplegde op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 85.000,--. Later werd deze navorderingsaanslag verhoogd naar een belastbaar inkomen van ƒ 164.643,--, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag en het besluit van de Inspecteur om geen kwijtschelding te verlenen. Het Gerechtshof heeft de navorderingsaanslag bevestigd, maar verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 164.643,-- met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 46.527,--. De verhoging van 100 procent bleef echter in stand.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel behoeft geen bespreking, omdat de Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende vrijgesproken is van de hem ten laste gelegde overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent dat de verhoging van de navorderingsaanslag niet gerechtvaardigd is.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 164.643,-- zonder verhoging. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van ƒ 300,-- aan belanghebbende dient te vergoeden. Dit arrest is op 26 april 1995 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.